e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Montfort

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
filiaal filiaal (<fr.): filiaal (Montfort, ... ) de tak van een handelshuis op een andere plaats dan waar het hoofdgebouw gevestigd is, bijwinkel [succursaal, filiaal, bijwinkel] [N 89 (1982)] III-3-1
filter in de melkzeef boterzeefje: bōtǝrzēfkǝ (Montfort), zijschoteldoekje: zisxōtǝldø̄kskǝ (Montfort) In het algemeen is de filter een linnen of katoenen lap waardoor de melk gezuiverd wordt van verontreinigingen. In plaats van deze lap gebruikt men ook wel een vel filtreerpapier of een schijf watten. Ouderwets is de met paardenhaar vervaardigde melkzeef. [L 48, 35.Ia, Ib en Ic; Lu 2, 35.Ib en Ic; A 18, 11b en 11c; BN 2, 4; monogr.] I-11
fitis ovenmannetje: aovermenke (Montfort) fitis III-4-1
fladderen fladderen: fladderen (Montfort), flàddərə (Montfort) fladderen op gebrekkige wijze of bij korte beurten vliegen, gezegd van jonge vogels (flodderen, plodderen, plodden, vluggen, flaggeren, floddervleugelen) [N 83 (1981)] III-4-1
flambouw flambouw (<fr.): flambouw (Montfort, ... ) Een lantaarn met daarin een brandende kaars die tijdens de processie naast het Allerheiligste werd meegedragen, flambouw. [N 96C (1989)] III-3-3
flamingoplant flamingo: -  flamingo’s (Montfort, ... ), eigen spelling  flamingo (Montfort) Flamingoplant (anthurium scherzerianum) (kerstroos, rode vlag, flamingoplant, levensbloem). [DC 60a (1985)], [N 92 (1982)] III-2-1
flank lies: līs (Montfort) Het gedeelte van de huid dat de flank bedekt. Volgens de informant van L 292 is het leer hiervan minder van kwaliteit maar zeer geschikt voor de binnenhaam. Zie afb. 1. [N 60, 3e; N 60, 3d; N 60, 247; N 36, 5; N 36, 4; N 36, 6b] II-10
flauw flauw: flauw (Montfort) niet zout of hartig smakend (meeps, laf, flauw, flets, fleps) [N 91 (1982)] III-2-3
flauwvallen flauwvallen: flauw vallə (Montfort, ... ), kwalijk vallen: vêêlt kwaolijk (Montfort), kwalijk worden: kaolik wèrə (Montfort), verduizeld neervallen: verduuseljt seen (Montfort) Bezwijming: flauwte, onmacht (kwalijkte, kwalijkvaart, zwijm, zwijmel). [N 84 (1981)] || het bewustzijn verliezen [DC 60 (1985)] || zwijm: In onmacht, in zwijm vallen (bezwijmen, vallen, zwijmelen, zwinden, kwalijk worden). [N 84 (1981)] III-1-2
flensbeslag flensbeslag: flɛns˱bǝslāx (Montfort) IJzeren wielband met opstaande rand waarin een massieve rubberband kan worden aangebracht. Zie ook afb. 209b. [N G, 46b] II-11