21853 |
filiaal |
filiaal (<fr.):
filiaal (L382p Montfort, ...
L382p Montfort)
|
de tak van een handelshuis op een andere plaats dan waar het hoofdgebouw gevestigd is, bijwinkel [succursaal, filiaal, bijwinkel] [N 89 (1982)]
III-3-1
|
34242 |
filter in de melkzeef |
boterzeefje:
bōtǝrzēfkǝ (L382p Montfort),
zijschoteldoekje:
zisxōtǝldø̄kskǝ (L382p Montfort)
|
In het algemeen is de filter een linnen of katoenen lap waardoor de melk gezuiverd wordt van verontreinigingen. In plaats van deze lap gebruikt men ook wel een vel filtreerpapier of een schijf watten. Ouderwets is de met paardenhaar vervaardigde melkzeef. [L 48, 35.Ia, Ib en Ic; Lu 2, 35.Ib en Ic; A 18, 11b en 11c; BN 2, 4; monogr.]
I-11
|
24145 |
fitis |
ovenmannetje:
aovermenke (L382p Montfort)
|
fitis
III-4-1
|
24146 |
fladderen |
fladderen:
fladderen (L382p Montfort),
flàddərə (L382p Montfort)
|
fladderen op gebrekkige wijze of bij korte beurten vliegen, gezegd van jonge vogels (flodderen, plodderen, plodden, vluggen, flaggeren, floddervleugelen) [N 83 (1981)]
III-4-1
|
23264 |
flambouw |
flambouw (<fr.):
flambouw (L382p Montfort, ...
L382p Montfort)
|
Een lantaarn met daarin een brandende kaars die tijdens de processie naast het Allerheiligste werd meegedragen, flambouw. [N 96C (1989)]
III-3-3
|
20019 |
flamingoplant |
flamingo:
-
flamingo’s (L382p Montfort, ...
L382p Montfort),
eigen spelling
flamingo (L382p Montfort)
|
Flamingoplant (anthurium scherzerianum) (kerstroos, rode vlag, flamingoplant, levensbloem). [DC 60a (1985)], [N 92 (1982)]
III-2-1
|
30800 |
flank |
lies:
līs (L382p Montfort)
|
Het gedeelte van de huid dat de flank bedekt. Volgens de informant van L 292 is het leer hiervan minder van kwaliteit maar zeer geschikt voor de binnenhaam. Zie afb. 1. [N 60, 3e; N 60, 3d; N 60, 247; N 36, 5; N 36, 4; N 36, 6b]
II-10
|
20838 |
flauw |
flauw:
flauw (L382p Montfort)
|
niet zout of hartig smakend (meeps, laf, flauw, flets, fleps) [N 91 (1982)]
III-2-3
|
18010 |
flauwvallen |
flauwvallen:
flauw vallə (L382p Montfort, ...
L382p Montfort),
kwalijk vallen:
vêêlt kwaolijk (L382p Montfort),
kwalijk worden:
kaolik wèrə (L382p Montfort),
verduizeld neervallen:
verduuseljt seen (L382p Montfort)
|
Bezwijming: flauwte, onmacht (kwalijkte, kwalijkvaart, zwijm, zwijmel). [N 84 (1981)] || het bewustzijn verliezen [DC 60 (1985)] || zwijm: In onmacht, in zwijm vallen (bezwijmen, vallen, zwijmelen, zwinden, kwalijk worden). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
31574 |
flensbeslag |
flensbeslag:
flɛns˱bǝslāx (L382p Montfort)
|
IJzeren wielband met opstaande rand waarin een massieve rubberband kan worden aangebracht. Zie ook afb. 209b. [N G, 46b]
II-11
|