20556 |
glazig |
glazen:
glaaze (L382p Montfort),
glazeren:
gla‧zərən ae‧rpəl (L382p Montfort),
glazerig:
glazerig (L382p Montfort, ...
L382p Montfort)
|
glazig; Hoe noemt U: Hard en doorschijnend, gezegd van aardappelen (schier, glazerig) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
17626 |
glazuur |
glazuur:
glaazuur (L382p Montfort),
glazoer (L382p Montfort)
|
Glazuur: de glinsterende laag waarmee de tanden bedekt zijn (glazuur, email). [N 84 (1981)]
III-1-1
|
31262 |
gleufstaak |
groefijzer:
gruf˱īzǝr (L382p Montfort)
|
IJzeren staak waarbij in de vlakke bovenzijde een groef of geul ingevijld is. De pinvormig uitlopende onderzijde van het werktuig wordt in het gat van het aambeeld geplaatst. De gleufstaak wordt als ondergrond gebruikt wanneer men in een metalen plaat een geul wil slaan. Zie ook afb. 22. [N 33, 212; N 64, 35b; N 66, 16b]
II-11
|
22376 |
glijbaan |
glijbaan:
glijbaan (L382p Montfort),
roetsjbaan:
roetsjbaan (L382p Montfort, ...
L382p Montfort),
/
Roetsjbaan (L382p Montfort)
|
glijbaan [SND (2006)] || Het speeltuig (vooral in speeltuinen) waarbij men langs een gladde baan van een platform naar beneden kan glijden [glijbaan, borsie, ritsbaan, roetsjbaan]. [N 88 (1982)]
III-3-2
|
17853 |
glijden |
een schuiver maken:
einə schuuvər maakə (L382p Montfort),
litsen:
litsen (L382p Montfort, ...
L382p Montfort),
slidderen:
slidderen (L382p Montfort, ...
L382p Montfort),
uitlitsen:
oetlitsə (L382p Montfort)
|
glijden [SGV (1914)], [SGV (1914)] || Glijden: zich langs en oppervlak gemakkelijk, met zeer weinig wrijving voortbewegen (glijden, slibberen, glissen, schuiven, slifferen, slipperen, schampen). [N 84 (1981)]
III-1-2, III-3-2
|
22326 |
glijden: uitglijden |
een schuiver maken:
einə schuuvər maakə (L382p Montfort),
uitlitsen:
oetlitsə (L382p Montfort)
|
Glijden: zich langs en oppervlak gemakkelijk, met zeer weinig wrijving voortbewegen (glijden, slibberen, glissen, schuiven, slifferen, slipperen, schampen). [N 84 (1981)]
III-3-2
|
18879 |
glimlachen |
glimlachen:
glimlaggə (L382p Montfort),
monkelen:
monkelen (L382p Montfort)
|
onhoorbaar lachen door de mond te vertrekken [monkelen, glimlachen] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
24316 |
glimworm |
glimmerd:
glimmert (L382p Montfort),
glimworm:
WLD
glimworm (L382p Montfort),
gloeierd:
n gloeierd (L382p Montfort),
kever:
WLD
kèvər (L382p Montfort),
vuurworm:
vuurworm (L382p Montfort)
|
glimworm [SGV (1914)] || Het wijfje is vleugelloos, 12-18mm lang, bruinachtig van kleur, het halsschild is geel omrand. Het heeft vrij sterke lichtorganen op het einde van het achterlijf (glimworm, lichtmaaike, viermaai, gloeiige worm) [N 83 (1981)] || Hoe noemt u een soort kever: het mannetje is gevleugeld. Het kan 11-16mm lang worden. Het is bruinachtig van kleur en is in staat een geelgroen licht uit te stralen met behulp van lichtorganen op het achterlijf (glimkever) [N 83 (1981)]
III-4-2
|
19456 |
gloed |
hits:
heͅts (L382p Montfort),
hits (L382p Montfort)
|
Hitte, warmte die van een vurige massa uitstraalt (gloed, hitte, warmte) [N 79 (1979)]
III-2-1
|
23607 |
gloria |
gloria (lat.):
gloria (L382p Montfort, ...
L382p Montfort)
|
De lofzang "Gloria in excelsis..."[jloria?]. [N 96B (1989)]
III-3-3
|