18957 |
gluiperd |
gluiper:
gluper (L382p Montfort),
gluiperd:
gluiperd (L382p Montfort),
gluupərt (L382p Montfort),
luiper:
ne luiper (L382p Montfort),
luipigaard:
loepigerdj (zn.) (L382p Montfort)
|
een gluiperig, niet eerlijk persoon [gluiperd, luiperd, kattin] [N 85 (1981)] || gluiper [SGV (1914)] || gluiperig: hij is - [DC 16 (1948)] || huichelachtig, op bedekte wijze, niet open, niet eerlijk [gluips, gluiperig, slinks, wenslinks] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
18956 |
gluiperig |
gluiperig:
gluuparig (L382p Montfort)
|
huichelachtig, op bedekte wijze, niet open, niet eerlijk [gluips, gluiperig, slinks, wenslinks] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
23922 |
god de vader |
god de vader:
goddevader (L382p Montfort)
|
God de Vader. [N 96D (1989)]
III-3-3
|
23426 |
godslamp |
godslamp:
gaodslamp (L382p Montfort),
gaödslamp (L382p Montfort)
|
De godslamp, de altijd brandende olielamp vóór het tabernakel van het hoofdaltaar of sacramentsaltaar [gods-, gôds-, gaods-, godeslamp]. [N 96A (1989)]
III-3-3
|
23961 |
godslasteren |
godslasteren:
gotslasteren (L382p Montfort)
|
Godslasteren, blasfemeren. [N 96D (1989)]
III-3-3
|
23960 |
godslastering |
godslastering:
gotslastering (L382p Montfort)
|
Een godslastering, blasfemie. [N 96D (1989)]
III-3-3
|
34172 |
goed liggen |
goed liggen:
goed liggen (L382p Montfort)
|
Het kalf ligt goed in de baarmoeder: de voorpoten zullen het eerst naar buiten komen. [N 3A, 51]
I-11
|
19237 |
goed opschieten met zijn werk |
opschieten:
opscheetə (L382p Montfort),
plakkeren:
plekkeren (L382p Montfort)
|
goed opschieten met zijn werk [plakken] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
33919 |
goedaardige droes |
droes:
drus (L382p Montfort),
krop:
krǫp (L382p Montfort)
|
Een infectieziekte in de keelstreek die vooral jonge paarden aantast. Tussen de besmetting en het uitbreken van de ziekte verloopt ongeveer èèn week. Dan treedt koorts op, gepaard met ontsteking van het neusslijmvlies, waarbij veel slijm wordt afgescheiden, dat na enkele dagen etterig wordt. Typisch voor deze ziekte is de klierzwelling tussen de beide takken van de onderkaak; snel wordt de gezwollen klier dan week, verettert en breekt door. Gewoonlijk verloopt de ziekte goedaardig. [A 48A, 28b; N 8, 89 en 90a; N 52, 15b, 24 en 25; monogr.]
I-9
|
34120 |
goede vleeskoe |
baas:
bās (L382p Montfort)
|
Breedgebouwde en goed in het vlees zittende koe. [N 3A, 141b]
I-11
|