23901 |
hiernamaals |
leven hierna:
t laeve hienao (L382p Montfort)
|
Het hiernamaals, het namaals, het leven na dit leven. [N 96D (1989)]
III-3-3
|
18012 |
hijgen |
gijgen:
gegchen (L382p Montfort),
hijgen:
hijgə (L382p Montfort),
snakken:
snakkə (L382p Montfort)
|
hijgen (naar adem) [SGV (1914)] || Hijgen: zwaar, hoorbaar ademen (hijgen, snakken). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
20481 |
hijgen naar adem, reutelen |
reutelen:
reutələ (L382p Montfort),
rochelen:
rogelle (L382p Montfort)
|
hijgen naar adem, gezegd van een stervende [reutelen] [N 86 (1981)]
III-2-2
|
31287 |
hijswerktuig bij het stuikblok |
molenwinde:
mø̜lǝwenj (L382p Montfort)
|
Kraan of takel waarmee men zware, te stuiken werkstukken op kan hijsen om ze vervolgens op het stuikblok te laten vallen. In verschillende smederijen (o. m. in Q 99* en Q 111) was een dergelijk werktuig niet gebruikelijk. [N 33, 286]
II-11
|
18029 |
hik |
hik:
hik (L382p Montfort)
|
hik [hibbik, hikkepik, hippik] [N 10 (1961)]
III-1-2
|
21462 |
hinderen |
hinderen:
hinjere (L382p Montfort)
|
hinderen [SGV (1914)]
III-3-1
|
22774 |
hinkelen |
hinkelen:
/
hinkele (L382p Montfort),
hinken:
/
Hinke (L382p Montfort)
|
hinkspel [SND (2006)]
III-3-2
|
17955 |
hinken |
hinken:
hinke (L382p Montfort, ...
L382p Montfort),
hinkə (L382p Montfort)
|
hinken, op een been springen [SGV (1914)] || Hinken: op één been voortspringen (hinken, hinkelen, hompen). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
33839 |
hinniken |
hommeren:
hōmǝrǝ (L382p Montfort),
ruchelen:
rø̜xǝlǝ (L382p Montfort)
|
Het hoge keelgeluid dat een paard maakt. De klanknabootsende werkwoorden hummeren, himmeren en hommeren vertonen dezelfde klankwisseling als ruchelen, richelen en rochelen. [JG 1b, 2c; L B2, 291; L 22, 21; N 8, 47 en 65; S 5; Wi 57]
I-9
|
22838 |
hobbelpaard |
schokkelpaard:
/
Sjoekelpaerd (L382p Montfort)
|
hobbelpaard [SND (2006)]
III-3-2
|