e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Montfort

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
knoeien, morsen, bevuilen knoeien: knooje (Montfort) morsen [SGV (1914)] III-4-4
knoeier luierik: luiərik (Montfort) iemand die zijn werk steeds verwaarloost [hordserd] [N 85 (1981)] III-1-4
knoest aas: WLD  aos (Montfort), knoest: knoesj (Montfort), WLD  knoes (Montfort) Een harde, ruwe uitwas aan een boom (knoes, kwar, aast, knoop, inwas, knoest). [N 82 (1981)] III-4-3
knokkelkuiltjes vingerkotjes: vingerkootjes (Montfort), vouwtjes: vouwtjes  veujkes (Montfort) De deukjes op de gewrichten tussen hand en vinger, die men ziet op de handjes van dikke babys, maar ook wel bij dikke kinderen en mensen? [DC 21 (1952)] || deukjes, De ~ op de gewrichten tussen de hand en vinger. [N 84 (1981)] III-1-1
knolraap, raap reuben: rø̄bǝ (Montfort) Brassica rapa L. var. rapa. Knolraap is de gekweekte knol van de plant met de naam raapzaad, die een radijsachtige smaak heeft en doorgaans als veevoeder wordt geteeld, maar ook werd gegeten. Vergelijk ook de toelichting bij het lemma Koolraap (Bovengronds). De knollen zijn wit en hebben de grootte van een appel; het bovenste randje van de knol is vaak purperkleurig. Vaak worden ze in het stoppelveld gezaaid, na de graanoogst. De antwoorden zijn in het meervoud gegeven, behalve voor de verkleinvorm raapje dat aan het einde van het lemma is toegevoegd. [N 7, 16; N 12, 40; N 12A, 4b; JG 1b, 2c; L 6, 3a; L 41, 1; Wi 5; R 3, 31; monogr.; add uit N 12, 41 en Goossens 1963, kaart 20] I-5
knoop knoop: knoup (Montfort), knuip (Montfort), knǫwp (Montfort) knoop [SGV (1914)] || knoopen (mv.) [SGV (1914)] || Plat, rond schijfje of min of meer bolvormig voorwerpje van been, hout, metaal enz., dat aan kleding of andere gebruiksvoorwerpen wordt genaaid, hetzij als een middel om ze te doen sluiten of met een deel van hetzelfde of met een ander stuk te verbinden. [N 59, 135; N 62, 65a; Gi 1.IV, 48; Wi 5; S 18; MW; monogr.] II-7, III-1-3
knoopkruid knoopjeskruid: -  knuipkeskroed (Montfort), paardsknoop: WLD  paers knaop (Montfort) echt knoopkruid [DC 60a (1985)] || Gewoon knoopkruid (centaurea jacea 10 tot 80 cm grote, sterk vertakte plant. De bladeren zijn lancetvormig, ongedeeld, de onderste zijn vaak ingesneden; de binnenste omwindselblaadjes hebben een gaafrandig aanhangsel, de buitenste hebben een kamvormig i [N 92 (1982)] III-4-3
knop waaruit twijg groeit knoop: WLD  knoep (Montfort), knop: knop (Montfort), loot: laot (Montfort), oog: aug (Montfort), WLD  aog (Montfort), scheut: WLD  scheut (Montfort) De knop waaruit scheuten of loten te voorschijn komen (loot, oog, knop). [N 82 (1981)] III-4-3
knorren knorren: knǫrǝ (Montfort), rochelen: roxǝlǝ (Montfort) Het natuurlijke geluid van een varken. [N 19, 23; Wi 56; JG 1a, 1b; monogr.] I-12
knorren (wbd) knoteren: Van Dale: knoteren, (gew.) 1. kneuteren; 2. mopperen, pruttelen.  knoteren (Montfort) zachtjes kreunen en knorren, gezegd van kleine kinderen die voldaan en tevreden zijn [grutten, kaaieren] [N 87 (1981)] III-3-1