29060 |
legger |
legger:
lē̜gǝr (L382p Montfort)
|
Een veel voorkomende zwelling of slijmbeursje van verschillende grootte aan de achterkant van de elleboog. Ze ontstaat door de druk van de kalkoenen der voorijzers op het gewricht, als het dier over een te kleine ligplaats beschikt en daardoor met de borst op de onder het lijf getrokken voeten ligt. De legger is een schoonheidsfout, die bij het lopen niet hindert maar wel pijnlijk kan zijn. [N 8, 32.1, 90d, 90f en 90g; monogr.]
I-9
|
33409 |
legnest |
est:
ęs (L382p Montfort)
|
Het nest waarin de kippen hun eieren leggen. Est is door metanalyse uit nest ontstaan. [N 19, 32; A 48, 16e; monogr.; add. uit S 25]
I-6
|
23465 |
lei(en) |
lei(en):
lei (L382p Montfort, ...
L382p Montfort)
|
Een lei, de leien op het dak van de kerk [laj, lajje?]. [N 96A (1989)]
III-3-3
|
30465 |
leidekker |
leiendekker:
l ̇ęjǝndękǝr (L382p Montfort)
|
De man die daken van huizen, kerken en torens met leien dekt. Zie ook het lemma 'Daklei'. [N 64, 137e; N 30, 3e; monogr.; div.]
II-9
|
34147 |
leiden |
leiden:
lɛi̯ǝ (L382p Montfort)
|
De koe laten paren. [N 3A, 30a; JG 1a, 1b; monogr.]
I-11
|
29899 |
leipan |
daktegel:
dāktēgǝl (L382p Montfort)
|
Gebakken dakpan in de vorm en afmeting van de natuurlijke lei. Leipannen worden gespijkerd, zij hebben geen kop- of zijsluiting en moeten daarom zo gedekt worden dat de naad tussen twee leipannen afgedekt wordt door een bovenliggende pan. [N 32, 49a]
II-8
|
27280 |
leisteen |
solnhofer:
zǫlhōfǝr (L382p Montfort)
|
Vast, hard, natuurlijk gesteente, in het algemeen van laagvormige of schilferige structuur en meestal grijs of grijsblauw van kleur. Het wordt onder meer gebruikt als bouwmateriaal en voor dakbedekkingen. Zie ook het lemma 'Daklei'. De woordtypen jurasteen, jura en solnhofer verwijzen naar de winplaatsen van deze steensoorten, respectievelijk het Juragebergte en het plaatsje Solnhofen in Beieren (Duitsland). [N 30, 55g;]
II-9
|
20580 |
lekkerbek |
eter:
ae‧tər (L382p Montfort),
fijnproever:
fienpreuver (L382p Montfort),
smulpaap:
smulpaap (L382p Montfort, ...
L382p Montfort,
L382p Montfort),
veelvraat:
veelvraat (L382p Montfort),
vreetbeest:
vrètbees (L382p Montfort)
|
lekkerbek; Hoe noemt U: Iemand die goed kan eten (lekkerbek, lekkertand, likkebaard, fijnbek, smulbaard, smuiger) [N 80 (1980)] || peuzelen; Hoe noemt U: Langzaam en met smaak eten (pluizen, peuzelen) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
24570 |
lelietje-van-dalen |
boslelietje:
WLD
boslelietje (L382p Montfort),
kemperbloemetje:
lelietje der dalen, die veel groeidn in de "Kemperkes"(tussen Zweeltje en Munnichsbos) [=Het Sweeltje en Munningsbosch. HB]
kemperbleumke (L382p Montfort),
naar de plaats waar het gevonden wordt
kemperbleumke (L382p Montfort),
WLD
kemper bleumke (L382p Montfort),
kempertjesbloemetje:
-
kemperkesbleumke (L382p Montfort),
lelietje-van-dalen:
eigen spelling
lelietje van daalə (L382p Montfort)
|
Lelietje van Dalen (convallaria majalis). Een10 tot 25 cm grote plant met kruipende wortelstok, bladeren meestal 2, elliptisch, de bloeistengel is onbebladerd; de bloemen bevinden zich in eenzijdige trossen, klokvormig met 6 tandjes, wit gekleurd en geure [N 92 (1982)] || lelietje-van-dalen [DC 57 (1982)], [DC 60a (1985)]
III-4-3
|
17643 |
lende |
lende:
linje (L382p Montfort, ...
L382p Montfort)
|
lendenen [SGV (1914)] || lendenen [lenge, leene, leende] [N 10 (1961)]
III-1-1
|