30160 |
lintvoeg |
lintvoeg:
lentj˲[voeg] (L382p Montfort)
|
Horizontale voeg. Zie ook afb. 41. Zie voor de fonetische documentatie van het woorddeel '-(voeg)' het lemma 'Voeg'. [N 32, 29b; monogr.]
II-9
|
17617 |
lip |
lip:
lup (L382p Montfort),
lyp (L382p Montfort)
|
lip [RND], [SGV (1914)]
III-1-1
|
31599 |
lip van een hoefijzer |
lip:
løp (L382p Montfort)
|
Het opstaand lipvormig gedeelte aan de voorzijde aan het hoefijzer. De lip voorkomt het naar achter opschuiven van het hoefijzer. Zie ook afb. 222. Ook aan de zijkanten van het hoefijzer kunnen lippen worden aangebracht. Dit gebeurt als het paard brokkelende hoeven heeft of wanneer het hoefijzer de neiging heeft naar binnen te verschuiven. Zie ook het lemma ɛbrokkelhoefɛ in WLD i.9, pag. 102.' [N 33, 356; JG 1b; monogr.]
II-11
|
24541 |
lis (alg.) |
gele lis:
-
gelelesse (L382p Montfort),
lis:
-
lèsse (L382p Montfort),
eigen spelling
lis (L382p Montfort),
eigen spelling ?
lis (L382p Montfort),
waterlelie:
WLD
water lelie (L382p Montfort, ...
L382p Montfort)
|
duitse lis [DC 60a (1985)] || Duitse lis (iris germanica). De bloemen zijn blauw, alle 6 de bloemdekslippen zijn ongeveer even lang, de binnenste met een dichte rij gele haren (lits, lis, liesel, waterlelie, kaars). [N 92 (1982)] || gele lis [DC 60a (1985)] || Gele lis (iris pseudacorus). Een 40 tot 120 cm grote plant met een zeer dikke, kruipende wortelstok; de bladeren zijn zwaardvormig; de bloemen hebben 6 gele bloemdekbladeren, de 3 buitenste groot, bruin gestreept, de 3 binnenste klein, rechtopstaand, 3 me [N 92 (1982)]
III-4-3
|
24528 |
lisdodde |
robbendoep:
-
roebedoepe (L382p Montfort),
wolvenstaart:
WLD
wolve stert (L382p Montfort)
|
grote lisdodde [DC 60a (1985)] || Grote lisdodde (typha latifolia een 100 tot 250 cm hoge plant. De bladeren zijn tot 2 cm breed; de bloemen bevinden zich in cilindervormige aren, eenslachtig, de mannelijke bovenaan, vlak daaronder de vrouwelijke, de bloemdekbladeren ontbreken. Bloeitij [N 92 (1982)]
III-4-3
|
21824 |
lispelen (slissen) |
lispelen:
Van Dale: lispelen, 1. de s en z onduidelijk, met een eigenaardig zacht gesis uitspreken; - 2. met onduidelijke, zwakke stem uiten, fluisteren.
lispelen (L382p Montfort),
lispələ (L382p Montfort)
|
de s en de z onduidelijk, met een eigenaardig zacht gesis uitspreken [lispelen, tispelen, strisselen] [N 87 (1981)]
III-3-1
|
18967 |
list |
fint:
fint (L382p Montfort),
list:
list (L382p Montfort, ...
L382p Montfort)
|
een slimme vondst die men toepast om zijn doel te bereiken zodat daardoor een persoon misleid wordt [list, fint] [N 85 (1981)] || fint (list, barstje) [SGV (1914)]
III-1-4
|
23731 |
litanie van de rozenkrans |
litanie (<lat.):
litteniej (L382p Montfort),
litanie (<lat.) van onze-lieve-vrouw:
littenie van oos levrouw (L382p Montfort)
|
De litanie van O.L. Vrouw, het slot van het Rozenhoedje [littenïj, lietenïj, lieteniej, lietenej?]. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
18051 |
litteken |
lijnteken:
lienteike (L382p Montfort)
|
litteken [SGV (1914)]
III-1-2
|
23445 |
liturgische gewaden |
paramenten (<oudfr.):
paramenten (L382p Montfort)
|
De paramenten, de liturgische gewaden. [N 96A (1989)]
III-3-3
|