21745 |
mikken |
aanleggen:
aanliggə (L382p Montfort),
aanlikke (L382p Montfort),
mikken:
mikkə (L382p Montfort),
ogen:
ʔø.ygə (L382p Montfort)
|
lonken (mikken) [RND] || scherp kijken naar en richten op het doel dat men wil raken met een vuurwapen [mikken, mieren, aanleggen] [N 90 (1982)]
III-3-1, III-3-2
|
25320 |
millimeter, maat, 1000ste deel van een meter |
millimeter:
mieləmètər (L382p Montfort),
mili meeter (L382p Montfort)
|
het duizendste deel van een meter [millimeter, streep] [N 91 (1982)]
III-4-4
|
34201 |
miltvuur |
miltvuur:
meljtjvȳr (L382p Montfort)
|
Miltvuur is een bodemziekte. De smetstof blijft in de vorm van sporen jarenlang buiten het lichaam in de grond levensvatbaar. Door graven, door verschil in waterstand, misschien ook door mollen en regenwormen komen de sporen naar boven. Als het vee ze opneemt met het voedsel of binnenkrijgt door wonden, groeien ze in het lichaam uit en verspreiden zich met het bloed naar alle organen. Deze dodelijke ziekte heeft een snel verloop. Soms sterven de dieren zonder dat er voorafgaande verschijnselen konden worden opgemerkt ineens onder krampachtige stuipen. Meestal worden ze vrij plotseling hevig ziek met hoge koorts en verschijnselen van pijn en zijn ze binnen 24 uur dood. Bloedige uitvloeiingen uit neus, mond, aars en kling komen veel voor, vooral na de dood. De slijmvliezen zijn hoog roodblauw gekleurd (Berns 1983, blz. 141). Zie ook het lemma ''miltvuur'' in wbd I.3, blz. 475-476. [N 3A, 87; A 48A, 22; monogr.]
I-11
|
20285 |
min, voedster |
min:
min (L382p Montfort),
⁄n min (L382p Montfort)
|
voedster; een vrouw die een kind van een andere vrouw zoogt [min, voedster] [N 86 (1981)]
III-2-2
|
18795 |
minderen |
minderen:
mindere (L382p Montfort)
|
minderen [SGV (1914)]
III-1-3
|
20406 |
minderjarig |
minderjarig:
minderjörig (L382p Montfort)
|
minderjarig [SGV (1914)]
III-2-2
|
20460 |
minnaar |
liefhebber:
leefhubber (L382p Montfort),
vriend:
vreundj (L382p Montfort)
|
minnaar; iemand met wie een vrouw leeft zonder dat ze met elkaar getrouwd zijn [minnaar] [N 86 (1981)]
III-2-2
|
20459 |
minnares |
een ander:
n anger (L382p Montfort)
|
een concubine, bijzit, bijwijf [N 96D (1989)]
III-2-2
|
23917 |
mirakel |
wonder:
wónjer (L382p Montfort)
|
Een wonder [wó.nder, wónger, miraakel]. [N 96D (1989)]
III-3-3
|
23304 |
mis |
mis:
meͅs (L382p Montfort, ...
L382p Montfort)
|
De Eucharistieviering, de H. Mis [de mis, de mès?]. [N 96B (1989)]
III-3-3
|