25054 |
bepaalde hoeveelheid |
kwakkel:
kwakkel (L382p Montfort),
zooitje:
ei zootje (L382p Montfort)
|
een bepaalde hoeveelheid [meuk, zooi, spat, stauw, stoot, slof, stuiken, slodder, schoot] [N 91 (1982)] || een onbepaalde hoeveelheid [kwakkel, kwak] [N 91 (1982)]
III-4-4
|
30190 |
bepleisteren |
lemen:
lęjmǝ (L382p Montfort)
|
De gevlochten vulling van een vak of wand met leemspecie bestrijken. In L 320a gebeurde het 'bezetten' met leem, kalk en haren die door de kapper bijeengespaard waren. Het aanbrengen van de leem werd in Q 121 door de 'leemklener' ('lēmklęǝnǝr') gedaan, in Q 96a en Q 96c door de 'plakker' ('pl'kǝr'). Zie voor het woordtype '(be)klenen' ook RhWb IV, kol. 705 s.v. 'klennen ii': ø̄Lehm in die Gefachwand schmieren, plästern.ø̄ Het woordtype 'spervelen' (Q 30) is een afleiding van het woord 'spervel', de benaming voor een rechthoekig plankje met aan de onderzijde een handvat dat wordt gebruikt bij het bepleisteren van muren. Zie ook het lemma 'Speciebord'. [S 21; L 1a-m; N 4A, 53h; N F, 56d; N 31, 45c; monogr.]
II-9
|
18932 |
beredderen |
beredderen:
bereddere (L382p Montfort),
beredderen (L382p Montfort),
bərèddərə (L382p Montfort)
|
beredderen [SGV (1914)] || zaken in orde brengen, zorgen dat iets goed loopt [betimperen, betrekken, kwijten, beredderen] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
24918 |
bergtop |
bergspits:
berg spits (L382p Montfort),
spits:
spits (L382p Montfort),
top:
(m.).
toĕp (L382p Montfort)
|
top van een berg [spits, piek] [N 81 (1980)]
III-4-4
|
24916 |
bergx |
bergen (mv.):
bèrrəch (L382p Montfort)
|
berg (bergen) [RND]
III-4-4
|
21527 |
bericht |
bericht:
bericht (L382p Montfort),
bəzig (L382p Montfort)
|
een mondeling of schriftelijk overgebrachte mededeling, inlichting [tijding, ting, weet, bericht] [N 87 (1981)]
III-3-1
|
24580 |
bernagie |
nachtpit:
WLD
nacht pit (L382p Montfort)
|
Bernagie (borrago officinalis). Forse, soms 50 cm hoge plant met grote blauwe, soms witte bloemen als vijfpuntige sterren, waaruit 5 lange, tegen elkaar gedrukte helmknoppen als een snavel vooruitsteken. Grote witachtige kroonschubben. De onderste bladere [N 92 (1982)]
III-4-3
|
18060 |
beroerte |
beslag:
beslaag (L382p Montfort),
bəslaag (L382p Montfort)
|
Beroerte: verlamming veroorzaakt door uitstorting van bloed in de hersenen (beroerte, beslag, aantok, slag). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
26051 |
berrie |
ber(ri)g:
børǝx (L382p Montfort),
berrie:
bø̜ri (L382p Montfort),
voorboom:
(mv)
vø̄rbø̜i̯m (L382p Montfort)
|
Elk van de twee bomen van de hoog- en stortkar waartussen het paard gespannen werd. De berries van de hoogkar verschillen essentieel van die van de stortkar: bij de eerste lopen de berries onder de hele bak door en maken ze er deel van uit (de zijwanden worden erop vastgezet), terwijl bij de tweede de berries tot halverwege de bak lopen en een aparte constructie vormen waarop de bak rust. Hierdoor kan de bak van de stortkar kippen, terwijl de berries op hun plaats blijven. Wanneer de bak van de hoogkar echter gekipt moet worden, gaat het hele voorstel van de kar omhoog. [N 17, 16 + 50b; N G, 54b + 64b; JG 1a; JG 1b; JG 1d; JG 2c; L 32, 63; L 34, 10; A 27, 20; Lu 5, 20]
I-13
|
20522 |
beschimmeld |
beschimmeld:
beschummeldj (L382p Montfort, ...
L382p Montfort),
geschimmeld:
geschummeld (brood) (L382p Montfort),
gəsju:mməltj (L382p Montfort),
grijs:
gries (brood) (L382p Montfort)
|
beschimmeld; Hoe noemt U: Met schimmel bedekt, gezegd van een brood [N 80 (1980)]
III-2-3
|