e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Montfort

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
paaslammetje paaslam: pǭslām (Montfort) Een lam dat met Pasen, als het ongeveer 9 weken oud is, geslacht wordt. [N 70, 5] I-12
paaszaterdag paaszaterdag: paoszaoterdig (Montfort, ... ) Goede Zaterdag, Paaszaterdag [Kaarzamstiech]. [N 96C (1989)] III-3-3
pacht, vruchtgebruik pachttuis: paxtǫu̯s (Montfort) Onder pacht worden drie samenhangende betekenissen verstaan: 1. hetgeen de pachter betaalt: "de pacht betalen"; 2. het vruchtgebruik van de grond: "grond in pacht hebben"; 3. het contract: "de boer heeft nog twee jaar pacht". Tocht hangt, evenals de nevenvorm tucht, oorspronkelijk samen met trekken in de betekenis "telen"; leeftocht is dan "tocht ("vruchtgebruik, pachtcontract") voor het leven". Aan tuis, vergelijk Mnl. tuuscen "dobbelen; bedriegen; ruilen", correspondeert Du. tauschen. Belading en belader corresponderen met belasting. Het feest van Sint Remeis of Sint Remigius, wiens naamdag naar de Romeinse kalender op 1 oktober valt, wordt wel de "huurdag der boerenknechten en meiden" genoemd (naar Jongeneel, 54). Bij boermeste: pachtvergoeding in natura; in plaats van een pachtsom te betalen, mocht de boer het onderhavige land voor één jaar gebruiken, mits hij voor eigen rekening het land een goede organische bemesting gaf. [L 14, 6; L 32, 101; Wi 18; monogr.] I-6
pachtboer halfe: halfǝ (Montfort), pachter: pęxtǝr (Montfort) Halfer e.d. vanwege de helft, die de pachter van de oogst kon behouden. [S 27; Wi 2; monogr.; add. uit A 10, 2bI] I-6
pachten pachten: pɛxtǝ (Montfort) [S 27; monogr.] I-6
pachtersvrouw halferse: halfǝrsǝ (Montfort), halfǝsǝ (Montfort), pachterse: pęxtǝrsǝ (Montfort) [S 27, Wi 2; monogr.] I-6
pad kroddel: kroddel (Montfort, ... ) pad [DC 07 (1939)] || pad (dier) [SGV (1914)] III-4-2
pad aanmaaien (zwad, enz.) aanmaaien: (zwad, enz.) aanmaaien (Montfort) Zie het voorgaande lemma; hier de werkwoorden en bijvoeglijke naamwoorden. [monogr.; add. uit N 15, 25b] I-4
pad, paadje pad, paadje: paad, pèj (Montfort), voetpad, voetpaadje: voot paad (Montfort), vootpaad (Montfort) een weggetje gemaakt door de voetstappen van mensen of dieren (zandbaan, pad, weg, weggel, wegeling) [N 90 (1982)] || pad, paden (mv.) [SGV (1914)] III-3-1
paddestoel (alg.) duivelskaas: WLD  duuvels kaas (Montfort), jodenvlees: juddevleis (Montfort), jydəvle̞.i̯s (Montfort), kamperfoelie: WLD  kamoper foelie (Montfort), meibottel: eigen spelling ?  meibottəl (Montfort), paddestoel: eigen spelling  paddestool (Montfort), zwam: eigen spelling  zwam (Montfort) paddestoel [RND], [SGV (1914)] || Paddestoel met hoed in het algemeen (kamperoen). [N 92 (1982)] || paddestoel, Een eetbare ~ in het algemeen (foens, kampernoelie). [N 92 (1982)] || paddestoel, Een vergiftigde ~ in het algemeen (duivelskaas). [N 92 (1982)] III-4-3