20462 |
preuts |
kwezel, een -:
kwezel (L382p Montfort),
preuts:
preuts (L382p Montfort, ...
L382p Montfort)
|
kuis; rein van zeden; maagdelijk; ingetogen; zich onthoudend van zinnelijk genot [kuis, kies, zuiver] [N 86 (1981)] || preuts; overzedig, gemaakt eerbaar [preuts, prude] [N 86 (1981)]
III-2-2
|
23244 |
prevelen |
prevelen:
prevele (L382p Montfort, ...
L382p Montfort)
|
Prevelen. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
29943 |
priemen |
stekker:
stɛkǝr (L382p Montfort)
|
De twee pennen aan de uiteinden van het metselkoord waarmee het tijdens het metselen wordt vastzet. De priemen worden ook gebruikt om het koord na gebruik op op te rollen. Zie ook afb. 4. Volgens de invuller uit Q 121c worden thans met de toepassing van profielen geen priemen meer gebruikt. In P 176 noemde men het spannen van het metselkoord met behulp van de priemen: 'de koord opsteken' ('dǝ kōt˱ ǫpstēkǝ'). In L 291 gebruikte men geen priemen, maar zette men het metselkoord met behulp van vierduimse spijkers vast. [N 30, 14b; monogr.]
II-9
|
23326 |
priester |
geestelijke:
geiselik (L382p Montfort),
priester:
preester (L382p Montfort)
|
Een priester [preester, prejster, geestelijke]. [N 96D (1989)] || priester [SGV (1914)]
III-3-3
|
24040 |
priester gewijd worden |
gewijd worden:
gewiedj waere (L382p Montfort)
|
Priester gewijd worden. [N 96D (1989)]
III-3-3
|
24044 |
priesterfeest |
priesterfeest:
priesterfies (L382p Montfort)
|
Een priesterfeest. [N 96D (1989)]
III-3-3
|
23414 |
priesterkoor |
koor:
koear (L382p Montfort),
koor (L382p Montfort),
priesterkoor:
priesterkoor (L382p Montfort)
|
Het achter de communiebanken gelegen, verhoogde voorste deel van de kerk, waar het hoofdaltaar en de koorbanken zich bevinden [koor, koeër, hoogkoor, priesterkoor?]. [N 96A (1989)]
III-3-3
|
24041 |
priesterwijding |
wijding:
wiejing (L382p Montfort)
|
De Priesterwijding. [N 96D (1989)]
III-3-3
|
22862 |
prijzen (mv.) |
prijzen:
prî.zə (L382p Montfort)
|
prijzen (mv.) [RND]
III-3-2
|
33740 |
prikkeldraad |
puntdraad:
pønjdrǭt (L382p Montfort),
pønjtjdrǭt (L382p Montfort)
|
Twee- of driedraads gevlochten ijzerdraad van scherpe punten voorzien waarmee men een weide of een stuk grond afspant. [N M, 6b; N M, 6a; L 40, 73; JG 1b; L 32, 45 add.; Vld.; Gwn 16, 11; A 25, 4f; A 25, 8 add.; monogr.]
I-8
|