e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Montfort

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
roerom koek: kook (Montfort), pannenkoek: pannekook (Montfort), treed uit: tre uit (Montfort), treut (Montfort) roerom; Hoe noemt U: Een gerecht dat bestaat uit meel, gekookt in water of melk, met stroop en vet opgediend (treot, potstroe, ruierom, potjebuul) [N 80 (1980)] III-2-3
roest roest: roest (Montfort), ros (Montfort), rost (Montfort), (m.).  ròs (Montfort) roest [SGV (1914)] || roest, rood- of bruingele bedekking die aan de oppervlakte van ijzer en staal ontstaat door verbinding met zuurstof, vooral in een vochtige omgeving [roester] [N 81 (1980)] III-4-4
roesten roesten: roste (Montfort) roesten [SGV (1914)] III-4-4
roestplek roestplek: rosplɛk (Montfort), tikkel: tikkel (Montfort) Roestplek in het linnen (spot, spit, tikkel, maal, plek, smet) [N 79 (1979)] III-2-1
roet roet: root (Montfort), r‧ōt (Montfort) Het rookzwart dat onder een ketel vastzit (zoet, zwart, roet, kroos) [N 79 (1979)] III-2-1
roezemoezen lispelen: Van Dale: lispelen, 1. de s en z onduidelijk, met een eigenaardig zacht gesis uitspreken; - 2. met onduidelijke, zwakke stem uiten, fluisteren.  lispelen (Montfort), roezemoezen: Van Dale: roezemoezen, 1. leven, geraas, getier maken; -2. (gew.) een dof, gonzend geluid maken; -3. met bedrijvige drukte en stommelend geluid allerlei kleine bezigheden verrichten, rommelen, scharrelen.  roezəmoezə (Montfort) druk praten en fluisteren, gezegd van een groep mensen, roezemoezen [tipselen, strisselen, lispelen] [N 87 (1981)] III-3-1
rog rog: rog (Montfort), WLD  ròg (Montfort), vleet: vlaot (Montfort) Hoe noemt u de rog: een kraakbeenvis met een afgeplat schijfvormig lichaam. Het voorste deel van het lichaam (romp en borstvinnen) vormt een ronde tot vierkante schijf. Het lichaam eindigt in een lange dunne staart. De staart draagt twee rugvinnen. Aan de [N 83 (1981)] III-2-3
rogge koren: [koren] (Montfort), rog(ge): rǫgǝ (Montfort), rǫkǝ (Montfort) Secale cereale L. Tot in de jaren vijftig het meest geteelde graangewas in Limburg, met uitzondering van Haspengouw, waar tarwe de meest verbouwde graansoort was. Men zaait ongeveer 170 kg rogge per hectare. Het koren-gebied in dit lemma wijkt aanzienlijk af van dat in het lemma ''graan, koren'' (1.2.1); vergelijk de kaarten die bij de lemma''s getekend zijn. Zie voor de benaming koren en voor de fonetische documentatie van het woord [koren] in het gebied waar ''koren'' zowel de algemene benaming alsook de benaming van de rogge is, het lemma ''graan, koren'' (1.2.1). Zie afbeelding 1, a. [JG 1a, 1b; L 34, 55b; L lijst graangewassen, 6; S 30; Wi 52; monogr.; add. uit N 15, 1a] I-4
rok: algemeen rok: rok (Montfort) rok [SGV (1914)] III-1-3
roken blaken: blaoke (Montfort) Zichtbaar gasmengsel dat bij het verbranden van hout, kolen opstijgt (rook, blaak) [N 79 (1979)] III-2-1