17801 |
scherp luisteren |
de oren spitsen:
ore spitse (L382p Montfort),
luisteren:
loestərə (L382p Montfort)
|
[N 84 (1981)]
III-1-1
|
19403 |
scherp, snede |
snede:
sn‧ei̯ (L382p Montfort),
waad:
waad (L382p Montfort)
|
De snijkant van een mes (snee, scherp, waad) [N 79 (1979)]
III-2-1
|
24766 |
scherpe boterbloem |
boterbloem:
eigen spelling
botterbloom (L382p Montfort),
WLD
boter bloom (L382p Montfort)
|
Scherpe boterbloem (ranunculus acris 20 tot 90 cm groot. De stengels zijn behaard; de bladeren zijn handvormig gedeeld of gespleten met gelobde slippen, ze zijn langgesteeld, tevens behaard; de bloemen zijn vrij groot, met ronde steeltjes en zijn goudge [N 92 (1982)]
III-4-3
|
26566 |
scherpen |
scherpen:
šerǝpǝ (L382p Montfort)
|
Het maalvlak van molenstenen scherp maken. Door de onduidelijke vraagstelling van vraag N o, 34a (ø̄Hoe noemt u het aanbrengen van groeven in de stenen?ø̄) is een aantal opgaven mogelijk ook van toepassing op het aanbrengen van een geheel nieuw scherpsel op een (nieuwe) molensteen. Zie voor de meer specifieke handelingen bij het scherpen de lemmata ɛuithalenɛ, ɛbreed scherpenɛ, ɛhol scherpenɛ etc.' [N O, 34a; Sche 61; Vds 198; Jan 194; Coe 159; Grof 192; A 42A, 29 add.; N D, 33; N D, add.; monogr.; A 42A, 33 add.]
II-3
|
34276 |
scheukpaal |
schuurpaal:
sxūrpǭl (L382p Montfort)
|
Een paal in de weide waaraan het vee zich kan schuren. [N 14, 69; S 31; monogr.]
I-11
|
18069 |
scheurbuik |
scheurbot:
scheurbot (L382p Montfort),
scheurbuik:
scheurboek (L382p Montfort)
|
Scheurbuik: ziekte die ontstaat door gemis van vers fruit en verse groente en die zich openbaart door zwellingen en bloedingen van het tandvlees, het losstaan der tanden, etc. (scheurbot, blauwschuit, scorbuut). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
26397 |
scheut |
kiem:
kęi̯m (L382p Montfort),
kien:
kēn (L382p Montfort),
scheut:
šø̄t (L382p Montfort)
|
Uitspruitsel van een plant, inzonderheid de aardappel. Vaak is er een meervoud gevraagd of opgegeven; vaak ook zijn de enkelvoudsvormen gelijk aan de meervoudsvormen. Alleen wanneer uitdrukkelijk de meervoudsvormen werden gevraagd en opgegeven, zijn deze ook hier opgenomen. Bij de verkleinwoorden onder het type scheutje is het ondoorzichtig of het om het grondwoord scheut of schot gaat. Kien moet begrepen worden als een contaminatie van kiem (voor de klinker) en kijn (voor de slotmedeklinker). Zie ook het lemma Uitlopers Van Kuilaardappelen. [N M, 16a; JG 1a, 1b; L 1, a-m; L 1u, 120; L B2, 282; S 17; S 31; monogr.; add. uit L 30, 39; S 22]
I-5
|
17823 |
schielijk vallen |
pardoes vallen:
pardoes vallə (L382p Montfort),
zonder erg vallen:
zonger erg (L382p Montfort)
|
vallen, Snel, schielijk ~ (brussen). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
21365 |
schieten |
schieten:
Opm. Duitse sch.
scheete (L382p Montfort)
|
schieten [SGV (1914)]
III-3-1
|
30442 |
schieter |
sieranker:
sieranker (L382p Montfort)
|
Dat deel van het anker dat aan de buitenkant van de muur zichtbaar is. In L 321 kon de schieter in allerlei modellen uitgevoerd zijn. Zo kende men schieters in de vorm van een X, een S en een T. ook werd gebruik gemaakt van gevelijzers die waren gevormd als een hoefijzer. Zie ook afb. 72. [N 31, 38a; N 54, 124b; monogr.]
II-9
|