26360 |
spie |
spietje:
spikǝ (L382p Montfort)
|
De zeisring, die steel en blad verbindt, wordt vastgeslagen door middel van een spie, of door twee of meer spietjes. Doorgaans zijn ze van hout, omdat deze het beste vast blijven zitten; soms vindt men ook een ijzeren spie, vaak in combinatie met een houten. Zie ook de toelichting bij het lemma ''zeisring'', en afbeelding 4, nummer A4 en B4. [N 18, 67e; JG 1a, 1b, 2c; add. uit A 14, 2]
I-3
|
30443 |
spie van het anker |
spie-/spijstuk:
spistøk (L382p Montfort)
|
De spie waarmee schieter en sleutel met elkaar verankerd kunnen worden. Zie ook afb. 72. [N 31, 38c; monogr.]
II-9
|
19804 |
spiegel |
spiegel:
spegel (L382p Montfort)
|
spiegel [SGV (1914)]
III-2-1
|
17569 |
spier |
spier:
spīēr (L382p Montfort)
|
pees, spier [N 10 (1961)]
III-1-1
|
24429 |
spiering |
spiering:
WLD
spiering (L382p Montfort)
|
Hoe noemt u de spiering: een kleine beenvis. De schedel is min of meer doorzichtig. Hij komt voor aan de westkust van Europa en trekt in april-mei de rivieren op. Hij is zilverachtig en kan ± 15cm lang worden (spiering, spirk, pin) [N 83 (1981)]
III-4-2
|
22401 |
spiertje trekken |
loten:
laote (L382p Montfort),
lotje trekken:
leutje trekke (L382p Montfort),
strootje trekken:
strootje trekke (L382p Montfort),
trekken:
trekke (L382p Montfort)
|
Loten met gras of lucifers (bijv. wie de langste trekt) [spiertje trekken, getuigen, tuigen]. [N 88 (1982)]
III-3-2
|
29816 |
spiesteen, boogsteen |
boogsteen:
bǭxštęjn (L382p Montfort),
profielsteen:
profilštęjn (L382p Montfort)
|
Metselsteen met naar één kant aflopende dikte. Zie ook afb. 27. [N 32, 24a; monogr.]
II-8
|
21373 |
spijbelen |
uit de school steken:
oet de sjool stèke (L382p Montfort)
|
wegblijven van school: Hoe noemt men heimelijk, zonder medeweten van de ouders, ---? [DC 24 (1953)]
III-3-1
|
30126 |
spijkerribben |
houten vloerbalken:
howtǝ vlūrbɛlǝk (L382p Montfort)
|
Houten balken die over de gewelven van een kelder worden aangebracht. Op de spijkerribben worden de vloerplanken van de benedenverdieping gespijkerd. [N 32, 21a; monogr.]
II-9
|
33133 |
spikken |
huisjes:
hø̜i̯skǝs (L382p Montfort)
|
Onder spikken (of het enkelvoud: spik) verstaat men doorgaans een verbijzondering van het begrip "graanafval", namelijk het (onvolgroeide) graan met het kaf er nog omheen, dat dus niet heeft losgelaten bij het dorsen. Deze spikken worden dan als varkensvoer gekookt. Zie ook de toelichting bij het lemma ''graanafval'' (6.1.30). [N 14, 35d; JG 1a, 1b; monogr.]
I-4
|