33589 |
spitskool |
spitskool:
spits kaol (L382p Montfort),
WLD
spitskool (L382p Montfort),
spítskeul (L382p Montfort)
|
De koolsoort met puntig toelopende kroppen; spitskool (spitskool, suikertop, kegel). [N 82 (1981)]
I-7
|
24359 |
spitsmuis |
spitsmuis:
spits moes (L382p Montfort),
WLD
spitsmoes (L382p Montfort)
|
Hoe noemt u het insektenetend diertje, veel op een muis lijkend, met spitse kop, dunne poten en een vrij lange staart (spitsmuis, dol, aardbol) [N 83 (1981)]
III-4-2
|
22492 |
spitsroeden lopen |
spitsgarde lopen:
spitsgert laope (L382p Montfort),
spitsroede(n) lopen:
spitsrooi laupe (L382p Montfort)
|
Tussen twee rijen mensen lopen die een stok hebben en daarmee slaan [door de cordons lopen, door de kardouzen moeten, spitsroeden lopen, spitskar]. [N 88 (1982)]
III-3-2
|
32749 |
spitten |
graven:
grãvǝ (L382p Montfort),
omgraven:
om[graven] (L382p Montfort)
|
In de tuin, op een zeer klein perceel of een moeilijk te ploegen hoek van een akker de grond met een spade - al dan niet in voren - uitsteken en omkeren. De simplicia spaden, graven e.d. zijn bij absoluut gebruik van toepassing op het spitwerk als zodanig. Meestal kunnen ze ook transitief gebruikt worden met het te bewerken stuk grond (de tuin e.d.) als object. [N 11, 65a; N 11A, 146a + b + c; N 11A, 50b add; RND 4 + 7 + 8 + 10, zin 4; A 33, 6 + 7 + 16 add.; L 7, 25; S 34; Lu 1, 1c; monogr.; div.]
I-1
|
33639 |
splijtkool |
eeuwig moes:
eeuwig moes (L382p Montfort),
te Reutje
eeuwig moes (L382p Montfort),
splijtkool:
spleet keul (L382p Montfort),
-
splijtkool (L382p Montfort),
te Reutje
splijtkool (L382p Montfort, ...
L382p Montfort)
|
[N 82 (1981)]
I-7
|
24706 |
splitsing van de stam |
gaffel:
gaffel (L382p Montfort),
WLD
gaffəl (L382p Montfort),
vork:
WLD
vork (L382p Montfort)
|
Het deel van de boom waar de stam zich in tweeën splitst (gaffel, mik, vork). [N 82 (1981)]
III-4-3
|
23327 |
spoken |
spoken:
Opm. Duitse sp.
spooke (L382p Montfort)
|
spoken (mv.) [SGV (1914)]
III-3-3
|
23328 |
spoken (ww.) |
spoken:
Opm. Duitse sp.
spooke (L382p Montfort)
|
spoken (ww.) [SGV (1914)]
III-3-3
|
31841 |
sponningschaaf |
rabatschaaf:
rabatšāf (L382p Montfort)
|
De smalle schaaf die gebruikt wordt om sponningen te steken of te verdiepen. Zie ook afb. 39. Er bestaan verschillende uitvoeringen van de sponningschaaf. Zo kan de breedte van de zool en beitel variëren en is er bij sommige modellen een breedte- en eventueel ook een dieptegeleider aangebracht. Zie ook het volgende lemma. De sponningschaaf zonder geleider wordt doorgaans boorschaaf genoemd. Hij wordt gebruikt om reeds geschaafde sponningen te vergroten of te verdiepen. [N 53, 63a-b; N 53, 64; N 53, 66; N G, 37a; monogr.]
II-12
|
23329 |
spook |
spook:
Opm. Duitse sp.
spook (L382p Montfort)
|
spook [SGV (1914)]
III-3-3
|