17915 |
sprokkelen |
sprokkelen:
sprokkele (L382p Montfort),
sprokkelen (L382p Montfort),
sprokkələ (L382p Montfort)
|
sprokkelen [SGV (1914)] || Sprokkelen: gevallen, dor hout zoeken (sprokkelen, stekkeren). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
21545 |
sprookje |
sprookje:
spreukske (L382p Montfort),
sprookjə (L382p Montfort)
|
een kindervertelsel [spruik] [N 87 (1981)]
III-3-1
|
21007 |
spruiten |
spruitjes:
spruutjes (L382p Montfort)
|
spruitkool, spruiten als gerecht [N Q (1966)]
III-2-3
|
24516 |
spruiten, uitbotten |
beginnen uit te lopen:
begintj oet te laope (L382p Montfort),
spruiten:
WLD
sproetə (L382p Montfort)
|
Uitlopers krijgen, loten vormen, gezegd van planten, bomen (spruiten, uitbotten). [N 82 (1981)]
III-4-3
|
33637 |
spruitkool, spruitje |
spruiten:
sproete (L382p Montfort),
Duitsche sp
sproete (L382p Montfort)
|
[N Q (1966)]spruiten [SGV (1914)]
I-7
|
34286 |
spruitpot |
kwelemmer:
kwōlømǝr (L382p Montfort)
|
Pot waarin men koren kookt, zodat het gaat zwellen. Vervolgens voert men dit aan beesten met name aan het paard. [N 18, 129]
I-11
|
18066 |
spruw |
spruw:
sprouw (L382p Montfort),
spruw (L382p Montfort),
steenhuffel:
[Steenhuffel: plaats in Vl.-Br. (O 067: Kleinbrabants)]
steinhuffel (L382p Montfort)
|
spruw [SGV (1914)] || Spruw: de ontsteking van het slijmvlies in de mondholte vooral bij zuigelingen; aanvankelijk wordt dit vlies hoogrood en later met witte stippen bedekt (spruw, schuil, steenhuffel). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
17910 |
spuiten |
sprietsen:
spritsen (L382p Montfort),
spritsen (<du.):
sprietsə (L382p Montfort),
spritse (L382p Montfort),
spuiten:
spuite (L382p Montfort),
spuiten (L382p Montfort),
spuitə (L382p Montfort, ...
L382p Montfort),
sp‧uite (L382p Montfort),
(Duitsche: sp).
spuite (L382p Montfort)
|
persen, Met kracht vloeistof door een nauwe opening ~ (spuiten, spruiten, spritsen, sprietelen). [N 84 (1981)] || spuiten [SGV (1914)] || spuiten, met kracht door een nauwe opening naar buiten geperst worden, gezegd van water [spruiten, spritsen, sprietelen] [N 81 (1980)] || vloeistof met kracht door een nauwe buis naar buiten persen [spuiten, spruiten, spritsen, sprietelen] [N 91 (1982)]
III-1-2, III-4-4
|
21750 |
spuitstuk |
buis:
buus (L382p Montfort),
mondstuk:
mondj stuk (L382p Montfort)
|
de koperen buis aan de slang van de brandspuit [lent] [N 90 (1982)]
III-3-1
|
33266 |
spurrieschoof |
wap:
wap (L382p Montfort)
|
Pas gemaaide en gebonden spurrieschoof. In L 164, 266, 270, 289*, 289b, 290, 291, 320, 325 en 387 wordt opgemerkt dat spurrie niet werd gebonden, maar op staken gezet. De zegsman uit L 320 is uitvoerig: "De spurrie werd vroeger gedroogd aan stokken met de lengte van bonestaken, echter dikker. Onder om deze ¯spörriestaek¯ werd eerst een strowis strak vastgebonden, tegen het afzakken van de spurrie. De te drogen spurrie werd vervolgens in lange losse rollen gewikkeld en om de staken gedraaid. In latere tijd -na de tijd dat de spurrie op spörriestaek werd gedroogd- had men een andere methode: gewone bonenstaken werden schuin en dicht naast elkaar tegen een muur of meestal tegen een tuinheg (betere droging) gezet. Hier werd de spurrie los opgestapeld. Deze noemde men ɛhalleɛ. [N 15, 18f]
I-5
|