21166 |
station |
statie (<lat.):
de staasje (L382p Montfort),
staasjə (L382p Montfort)
|
de plaats van aankomst en vertrek van treinen [station, statie, halte] [N 90 (1982)]
III-3-1
|
21260 |
steeg, steegje |
gats, gatsje:
gats (L382p Montfort, ...
L382p Montfort,
L382p Montfort),
steeg, steegje:
steeg (L382p Montfort, ...
L382p Montfort),
(Duitsche: st).
steeg (L382p Montfort),
Opm. Duitse st.
steegske (L382p Montfort),
straat, straatje:
struitjə (L382p Montfort)
|
een smalle, armoedige straat [slop, straatje, steeg, gats] [N 90 (1982)] || steeg [SGV (1914)] || steegje [SGV (1914)] || steegje; Hoe noemt men een smal - tussen de huizen? [DC 31 (1959)]
III-3-1
|
17821 |
steek |
steek:
steek (L382p Montfort)
|
steek [SGV (1914)]
III-1-2
|
31907 |
steekbeitel |
steekbeitel:
stē̜k˱bęjtǝl (L382p Montfort)
|
Houtbeitel met een plat beitelblad dat aan de voorkant één schuingeslepen zijde heeft. De zijkanten van het blad zijn recht of afgeschuind. De steekbeitel wordt vooral gebruikt voor het met de hand afsteken van hout, bijvoorbeeld bij het maken van houtverbindingen. Zie ook afb. 64. [N E, 25b; N 53, 35a-b; N 53, 34a; A 14, 12a add.; A 32, 2 add.; monogr.]
II-12
|
31913 |
steekguts |
steekguts:
stē̜k˲gøts (L382p Montfort)
|
Gutsbeitel waarvan de snede zich aan de holle zijde van het blad bevindt. De wagenmaker gebruikt de steekguts onder meer voor het bijwerken van de gaten in de naaf waarin later de spaken worden bevestigd. Zie ook afb. 69. [N 53, 39a-c; N G, 26a]
II-12
|
31345 |
steekpasser |
steekpasser:
stē̜kpasǝr (L382p Montfort)
|
Werktuig met twee door een scharnier of veer verbonden benen, waarmee cirkels en bogen kunnen worden getekend en kleine afstanden kunnen worden opgemeten en uitgezet. De steekpasser wordt door verschillende houtbewerkers gebruikt. De kuiper tekent er bijvoorbeeld de bodems voor vaten mee af en de wagenmaker de maten voor de wielnaven. Zie ook afb. 107 en het lemma ɛsteekpasserɛ in Wld II.11, pag. 58.' [N 50, 23a; N 53, 193a; N E, 40b; N G, 16b; monogr.]
II-12
|
31347 |
steekpasser met getande stelboog |
maatpasser:
mǭtpasǝr (L382p Montfort)
|
Steekpasser met stelboog waarop een vertanding is aangebracht. Het openen en sluiten van de benen van deze passer kan met behulp van een tandwieltje geregeld worden. [N 33, 252h]
II-11
|
31346 |
steekpasser met stelboog |
trekpasser:
trękpasǝr (L382p Montfort)
|
Steekpasser waarvan de beide benen door een stelboog met elkaar verbonden zijn. Door een op de stelboog aangebrachte schroef vast te draaien kunnen de benen van de passer in een bepaalde positie gefixeerd worden. Zie ook afb. 80. [N 33, 252e; N 64, 80b; N 66, 1b]
II-11
|
26953 |
steekschop |
schoep:
šōp (L382p Montfort),
schup:
šøp (L382p Montfort)
|
De schop waarmee men het graafwerk verricht. Woordtypen als 'steekschup', 'graafschup' en 'spade' verwijzen waarschijnlijk naar een schop met een vlak, aangescherpt blad, dat min of meer in het verlengde van de steel is geplaatst, terwijl termen als 'platte schup', 'bats', 'pan' en 'schuitje' eerder op een schop met een wat groter blad duiden. [N 30, 26b; monogr.]
II-9
|
31533 |
steeksleutel |
moersleutel:
mōrslø̜tǝl (L382p Montfort
[(enkele en dubbele bek)]
),
steeksleutel:
stē̜kslø̜tǝl (L382p Montfort
[(enkele bek)]
)
|
Niet verstelbare, stalen sleutel met open bek die wordt gebruikt voor het vast- en losdraaien van moeren. De steeksleutel kan enkel of dubbel zijn uitgevoerd. In het laatste geval hebben de twee bekken direct op elkaar volgende afmetingen. In tegenstelling tot de ringsleutel kan men met de steeksleutel de bout of moer aan de zijkant vastgrijpen. Zie ook afb. 197. Het woordtype gassleuter (P 47) is specifiek van toepassing op een platte steeksleutel die wordt gebruikt voor werkzaamheden aan gasleidingen. Zie ook afb. 197d. [N 33, 300a-c; N 64, 78a; monogr.]
II-11
|