19458 |
blaker |
blaker:
blaker (L382p Montfort),
kaarsenluchter:
kēͅsəløxtər (L382p Montfort)
|
Lage kandelaar met brede, platte voet en een handvat (blaker, lichtpannetje, flakkertje) [N 79 (1979)]
III-2-1
|
24363 |
blankvoorn, voorn |
ruts:
WLD
ruitsj (L382p Montfort),
voorn:
WLD
voorn (L382p Montfort)
|
Hoe noemt u de voorn: een zoetwatervis met achter de borstvin twee buikvinnen die ter hoogte van de rugvin staan; de anaalvin staat ongeveer halfweg de eerste buikvin en de staartvin. De bek is betrekkelijk klein. Het lichaam is zijdelings samengedrukt en [N 83 (1981)]
III-4-2
|
23820 |
blasiuszegen |
blasiuszegen:
blasiuszeige (L382p Montfort),
blasiuszengen:
blasiuszaenge (L382p Montfort)
|
De Blasiuszegen waarbij de priester twee kaarsen kruiselings vasthoudt. [N 96C (1989)]
III-3-3
|
34405 |
blaten |
blaken:
blākǝ (L382p Montfort),
bl˙akǝ (L382p Montfort)
|
Geluid voortbrengen, gezegd van een schaap. [N 19, 76a; S 52, add.; Vld.; monogr.]
I-12
|
24473 |
blauwe bosbes |
warbel:
wa:rbəl (L382p Montfort),
warbel (L382p Montfort, ...
L382p Montfort)
|
bosbes || bosbes, alg. [Roukens 03 (1937)] || boschbes [SGV (1914)]
III-4-3
|
29612 |
blauwe klei |
spade:
spāj (L382p Montfort)
|
De blauwe klei in het algemeen en de klei die onder het veen zit in het bijzonder. [N 27, 19b; N 27, 44]
I-8
|
24122 |
blauwe reiger, reiger |
reiger:
reiger (L382p Montfort)
|
reiger [SGV (1914)]
III-4-1
|
24390 |
blauwe vleesvlieg, bromvlieg |
bromvlieg:
WLD
bromvleeg (L382p Montfort),
dikke vlieg:
WLD
diekə vleeg (L382p Montfort),
madenschijter:
maieschieter (L382p Montfort),
madenschijterd:
maaie schietert (L382p Montfort)
|
bromvlieg (legt eieren in geslacht vlees) [DC 18 (1950)] || Hoe noemt u een grote, dikke vlieg, donkerblauw glanzend, die eieren legt in geslacht vlees (dal) [N 83 (1981)]
III-4-2
|
17691 |
blazen |
blazen:
blazen (L382p Montfort)
|
Hoe noemt u het geluid dat katten voortbrengen als zij kwaad zijn (blazen, spuwen) [N 83 (1981)]
III-2-1
|
17986 |
bleek |
blass (du.):
hae [h‧aet} ən blassə [kl‧uer} (L382p Montfort),
hae zuut [blas oe.t} (L382p Montfort),
bleek:
bleik (L382p Montfort),
hae zuut [blei.k oe.t} (L382p Montfort)
|
bleek [SGV (1914)] || bleek (hij ziet er bleek uit) [N 37 (1971)]
III-1-2
|