23883 |
stille omgang |
stille omgang:
stillen omgang (L382p Montfort)
|
De Stille Omgang naar Amsterdam. [N 96C (1989)]
III-3-3
|
25212 |
stille regen |
daar valt nat:
doo vilt naat (L382p Montfort),
moezelregen:
(= motregen).
m‧ozelr‧aenge (L382p Montfort)
|
stille regen (vooral met sneeuw) [slek] [N 81 (1980)]
III-4-4
|
34018 |
stilstaan |
ju(j):
jȳ (L382p Montfort)
|
Voermansroep om het paard te doen stilstaan. [JG 1b; N 8, 95e en 96; L B 2, 257; L 36, 81e; monogr.]
I-10
|
17738 |
stinken |
stinken:
stinke (L382p Montfort),
stinkə (L382p Montfort)
|
Stinken: een vieze reuk van zich geven (stinken, rieken, ruiken, muffen, dassen). [N 84 (1981)]
III-1-1
|
24565 |
stinkende gouwe |
bruinheilige:
-
broenhilge (L382p Montfort),
gouwe:
eigen spelling
gouw (L382p Montfort),
zwalgekruid:
WLD
swalgen kroet (L382p Montfort)
|
stinkende gouwe [DC 60a (1985)] || Stinkende gouwe (chelidonium majus 30 tot 90 cm grote, behaarde plant. De bladeren zijn diep ingesneden, soms bijna samengesteld, met grof gekartelde blaadjes, de onderkant is blauwgroen; de bloemen groeien in schermen, met 4 gele kroonbladeren en 2 spo [N 92 (1982)]
III-4-3
|
31693 |
stobbe |
knoer:
knø̄r (L382p Montfort)
|
Stronk van een gekapte boom die met het wortelstelsel nog in de grond zit. [N 50, 7e; N 75, 87c; A 45, 35; N 16, add.; monogr.]
II-12
|
19708 |
stoel |
stoel:
stōl (L382p Montfort)
|
stoel [SGV (1914)]
III-2-1
|
23437 |
stoelen op het priesterkoor |
koorstoelen:
koorstoel (L382p Montfort)
|
De stoelen op het priesterkoor [koeërsjteul?]. [N 96A (1989)]
III-3-3
|
21226 |
stoep |
stoep:
stoep (L382p Montfort),
stoepje:
stuupke (L382p Montfort)
|
stoep [SGV (1914)] || stoep, trottoir; hoe noemt men in uw woonplaats de stoep of het trottoir langs een straat? [DC 47 (1972)]
III-3-1
|
19857 |
stoep, trottoir |
stoep:
stoep (L382p Montfort)
|
stoep [SGV (1914)]
III-2-1
|