e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Montfort

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
struma struma: strima (Montfort), struma (Montfort) Struma: gezwel aan de hals, als gevolg van vergroting van de schildklier (krop, struma, kropziekte). [N 84 (1981)] III-1-2
stucadoor stucadoor: stykadǭr (Montfort) Arbeider die bepleisteringen op muren en plafonds aanbrengt. De woordtypen 'stucpaffer' en 'pleisterbuil' werden in Q 121 gebruikt voor de stucadoor die de eerste pleisterlaag met grote kracht tegen de muur smeet. Op deze wijze werd de hechting van het materiaal aan de muur bevorderd. [N 30, 3c; monogr.; div.] II-9
stuifsneeuw jaagsneeuw: jaagsnee (Montfort), jaagsneeu (Montfort), stuifsneeuw: stuufsnee (Montfort) fijne stuifsneeuw, poolsneeuw [snipper- snipsneeuw] [N 22 (1963)] || verschillende soorten sneeuw [spuwsneeuw, watersneeuw] [N 81 (1980)] III-4-4
stuifzand stuifzand: stuuf zandj (Montfort), stuufzandj (Montfort) stuifzand, zeer fijn zand dat gemakkelijk stuift [vliegzand, stobber] [N 81 (1980)] III-4-4
stuifzwam poffer: WLD  poefer (Montfort), zwam: eigen spelling men maakt geen onderscheid  zwam (Montfort) Stuifzwam: het vruchtlichaam is ei- tot peervormig en scheurt bij rijpheid van de sporen aan de top open; de jonge exemplaren zijn eetbaar (stuifbal, aardbuil, wolfsvrees, domper, foens, poefer, bovist). [N 92 (1982)] III-4-3
stuikblok stuikblok: stuk˱blǫk (Montfort) Een zwaar stuk gietijzer of een oud aambeeld dat in de grond verzonken is en waar men zware werkstukken op laat vallen om ze te stuiken. Zie ook het lemma "stuikblok van het aambeeld". [N 33, 285] II-11
stuiken kotjeliemeren: kuutje liemere (Montfort), kulsen scharren: kuilse schere (Montfort, ... ), (= uit het ootje werpen).  kölse sjēre (Montfort), liemeren: liemeres (Montfort), stuiken: stoeke (Montfort), stukǝ (Montfort), (paar of onpaar in t kuiltje werpen).  stoekke (Montfort), Opm. Duitse st.  stoekke (Montfort) benamingen in het knikkerspel [SGV (1914)] || Het op de juiste plaats gloeiend gemaakte werkstuk in de lengte samendrukken ten einde de gloeiende plaats korter en dikker te maken. Het stuiken kan op het aambeeld met behulp van hamerslagen worden gedaan. Ook door het werkstuk tegen of op het aambeeld of het stuikblok te stoten of te laten vallen, kan men de doorsnede ervan vergroten. Zie ook het lemma "stuikblok" en "stuikblok van het aambeeld". [N 33, 55; N 33, 284-285; N 66, 13d; monogr.] || Hoe worden (werden) de verschillende knikkerspelen genoemd? [N R (1968)] || Knikkers in een kuiltje gooien [stoeken, stuiten]. [N 88 (1982)] || Over het knikkerspel: het knikkeren. [N R (1968)] || stuiken [knikkers ~ in een kuiltje] [SGV (1914)] II-11, III-3-2
stuikmachine stuikmachine: stukmašin (Montfort) Machine, die in grote smederijen wordt gebruikt voor het opstuiken van ijzeren staven. Ze is van twee verstelbare klembekken voorzien, waarin de gloeiende stukken worden vastgezet; door het draaien van een vliegwiel worden de stukken tegen elkaar geperst (Zwiers II, pag. 435). [N 33, 284; N 33, 253] II-11
stuipen begaving: begaoving (Montfort, ... ), stuipen: stuup (Montfort), stuupe (Montfort), stuupə huibbə (Montfort) stuipen: De stuipen hebben: een aanval van stuipen hebben (spinneweven, spinnevoeten, stuiptrekken, in de gaven liggen). [N 84 (1981)] || stuipen: Plotselinge spiersamentrekkingen, vaak samen met bewustloosheid; stuipen (stuipen, gaven, convulsies). [N 84 (1981)] III-1-2
stuitbeen kakschenkel: kaksjinkel (Montfort) stuitbeen [gatschenk, stietje, startschroef] [N 10 (1961)] III-1-1