30127 |
vloerplanken |
vloerpanken:
vlūrplɛŋk (L382p Montfort)
|
De van messing en groef voorziene planken waarmee een houten vloer gelegd wordt. Zie ook het lemma 'Houten vloer'. [N 32, 21b; monogr.]
II-9
|
19702 |
vloertegel |
plavuis:
pləvy(3)̄s (L382p Montfort)
|
een grote rode of blauwe vloertegel [N 05A (1964)]
III-2-1
|
17937 |
vlug lopen |
rennen:
renne (L382p Montfort),
toervelen:
tórvele (L382p Montfort)
|
lopen: snel lopen [rekke, dabbere, op ne steile gaon] [N 10 (1961)]
III-1-2
|
34016 |
vlugger |
allez-ju:
alęi̯ jy (L382p Montfort)
|
Voermansroep om het paard sneller te doen gaan. [N 8, 95g]
I-10
|
33867 |
vocht afscheiden |
snoeren:
šnø̄rǝ (L382p Montfort)
|
[N 8, 45, 46 en 48]
I-9
|
33874 |
vochtafscheiding uit de tepels als teken van zwangerschap |
(ze heeft) plakken:
plęk (L382p Montfort),
(ze heeft) stopjes:
štø̜pkǝs (L382p Montfort)
|
Er zijn diverse uitdrukkingen ter aanduiding van de komende geboorte van het veulen. De eerste tekenen die op een naderende geboorte wijzen, zijn de volgende: de merrie wordt onrustig en drentelt door haar stal, terwijl ze regelmatig tekenen van krampen en pijn (weeën) vertoont. De hars die zich aan de spenen heeft gevormd, druipt er nu af en de banden zijn los, d.w.z. de spieren aan beide zijden van de staartwortel zijn slap. [N 8, 51]
I-9
|
18217 |
vod |
voddel:
foddel (L382p Montfort, ...
L382p Montfort),
foddele (L382p Montfort),
foddəl (L382p Montfort)
|
versleten stuk doek of stof [vod, bul, tod, slet] [N 86 (1981)] || vod [SGV (1914)] || vodden [SGV (1914)]
III-1-3
|
21396 |
voddenkoopman |
voddelenkoopman:
foddelekoupman (L382p Montfort)
|
voddenkoopman [SGV (1914)]
III-3-1
|
33229 |
voederbieten |
kroten:
kruatǝ (L382p Montfort)
|
Beta vulgaris L. subsp. vulgaris. De algemene benaming van de bieten die gekweekt worden om als veevoeder te worden gebruikt. De voederbiet groeit grotendeels boven de grond, in tegenstelling tot de suikerbiet waarvan alleen de bladerkruin boven de grond uitkomt. De plant gedijt het best op losse vochthoudende zandgrond en verdraagt zware stalmest- of gierbemesting. Het is vanouds een in Limburg veel verbouwd veevoeder dat in het eigen gemengde bedrijf werd benut. Voor de fonetische documentatie van het tweede woorddeel in de samenstellingen zoals voederbieten, waarvan dat tweede element ook als enkelvoudig woord in het lemma voorkomt, zie onder dat enkelvoudig woord, i.c. bieten. In de vragenlijsten is steeds naar de meervoudsvorm gevraagd. [N 12, 38; N 12A, 1; JG 1a, 1b, 1d, 2b, 2c; A 13, 2b; L 43, 4b; monogr.]
I-5
|
21958 |
voederen |
voeren:
vōrǝ (L382p Montfort)
|
Het geven van voer aan het vee. [Wi 36; Wi 39; L A2, 370; RND 8, 97; S 20; Vld.; monogr.]
I-11
|