17979 |
wegkwijnen |
aftakelen:
aaftaakələ (L382p Montfort),
kwelen:
kweelen (L382p Montfort),
kwijnen:
kwienə (L382p Montfort)
|
(Weg)kwijnen: langzaam achteruitgaan, gezegd van een zieke (kwijnen, kwelen, pratten, afteren). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
21159 |
wegwijzer |
handwijzer:
handj wiezer (L382p Montfort),
wegwijzer:
wègwiezer (L382p Montfort)
|
een plank, bord, enz. met de richting van de weg, de afstand enz. (hand, handwijzer, wegwijzer) [N 90 (1982)]
III-3-1
|
33663 |
wei |
wei:
węi̯ (L382p Montfort, ...
L382p Montfort)
|
Dunne, zoete vloeistof die, na de afscheiding van de kaasstof, van de melk overblijft. [L 27, 30 en 31; JG 1a, 1b, 1c, 2c; A 7, 15, 27 en 28; L 2, 7; A 9, 15a en 15b; S 15; Ge 22, 65 en 128; monogr.] || In het algemeen een stuk weiland of grasweide waar het vee graast. Bedoeld is een niet-omheinde weide. [N 14, 50a; N 14, 50b; N 5AøIIŋ, 76d; N 5AøIIŋ, 76e; N M 4a; L 19B, 2a!; L A2, 430; L 4, 40; L 32, 45; JG 1b, 1d, 2c; A 10, 3; A 3, 40; RND 20; Wi 4; R; S 43; Vld.; N 14, 129 add.; monogr.]
I-11, I-8
|
18902 |
weigerachtig |
weigerachtig:
weigərègtig (L382p Montfort)
|
geneigd om te weigeren [weiger] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
33658 |
weiland in het algemeen |
grasland:
grāslant (L382p Montfort),
wei:
węi̯ (L382p Montfort)
|
Het totaal aan grasland waarop men de koeien kan laten grazen en waarop men kan hooien. [N 6, 33b; N P, 5; N 14, 50a; S 43; RND 20; A 10, 3; A 10, 4; monogr.]
I-8
|
21789 |
welbespraakt brutaal persoon |
muilvechter:
moelvèchtər (L382p Montfort),
opschepperd:
nen opschupperd (L382p Montfort)
|
iemand die goed kan praten maar daarbij brutaal is [mondfiat] [N 85 (1981)]
III-3-1
|
21790 |
welbespraakt zijn |
bijdehand zijn:
bie de handj (L382p Montfort),
bie də handj (L382p Montfort),
goed ter tong zijn:
good tèr tong (L382p Montfort)
|
welbespraakt; goed, vlot kunnende spreken, woordenrijk [montfiejat] [N 87 (1981)]
III-3-1
|
31299 |
welblad |
lasgaas:
las˲gās (L382p Montfort)
|
Lasmiddel, bestaande uit ijzergaas dat overtrokken is met een hardgeworden massa waarin veel borax zit. Het welblad wordt tussen de twee aan elkaar te wellen stukken gelegd. Het geheel wordt vervolgens met hamerslagen met elkaar verenigd. Volgens de invuller uit Q 5 wordt welplaat alleen bij het wellen van licht hardbaar koolstofstaal gebruikt. [N 33, 193; N 33, 340]
II-11
|
24530 |
welig groeiend |
gelp:
gelp (L382p Montfort),
WLD
gèlp (L382p Montfort)
|
In overvloed groeien, gezegd van planten (gelp). [N 82 (1981)]
III-4-3
|
31298 |
welpoeder |
witte zand:
wetǝ zantj (L382p Montfort)
|
Poeder dat men op de aaneen te wellen stukken metaal strooit om te voorkomen dat het metaal verbrandt. Zoals blijkt uit de antwoorden van de informanten, wordt als welpoeder onder meer borax (natriumdiboraat), soda, wit zand en fijngestampt glas gebruikt. Het welpoeder vormt een slak op het metaal en verhindert zo het verbranden van het metaal. [N 33, 193; N 33, 340]
II-11
|