17597 |
wenkbrauw |
oogsbrauw:
ougsbraoje (L382p Montfort)
|
wenkbrauw [SGV (1914)]
III-1-1
|
19071 |
wensen |
wensen:
winse (L382p Montfort)
|
wenschen [SGV (1914)]
III-1-4
|
32633 |
wentelploeg |
akkerploeg:
akǝr[ploeg] (L382p Montfort
[(ijzeren wentelploeg met voorkar)]
),
draaier:
drɛi̯ǝr (L382p Montfort
[(zie draaiploeg)]
),
draaiploeg:
drɛi̯[ploeg] (L382p Montfort
[(ploeg met een houten ploegbalk en staart - zoals bij de brabantse ploeg - maar met een wentelbare dubbelschaar)]
),
wentelploeg:
wɛntǝl[ploeg] (L382p Montfort
[(ijzeren karploeg)]
)
|
Een wentelploeg is een karploeg met tenminste twee ploeglichamen, die - boven elkaar aan de ploegboom bevestigd - elkaars spiegelbeeld vormen en bij het keren samen met de ploegboom 180° worden gedraaid. Aan de boom van zulk een ploeg zitten gewoonlijk ook twee kouters en twee voorscharen. Vroeger kon de wentelploeg ook een voet- of radploeg zijn. Omdat de ploegboom van een dergelijke ploeg niet in zijn geheel gedraaid kon worden, was het dubbele ploeglichaam draaibaar bevestigd aan het achterstuk van de ploegboom. Dit type wentelploeg heet achterwentelaar of staartwentelaar. Een voet- of radploeg met een ploeglichaam dat onder de ploegboom door gewenteld kan worden, wordt wel onderwentelaar genoemd. [JG 1b + 1b; JG 2a-1, 6 ; JG 2b-4, 1; N 11, 30; N 11A, 71 + 72 + 73; N J, 10 add.; N 27, 14 + 15 add.; A 27, 24 add.; monogr.]
I-1
|
20634 |
wentelteefje |
wentelteefje:
iets dikker dan een flensje
wentelteefje (L382p Montfort)
|
flensje; Hoe noemt U: Een dun pannekoekje, een flensje (struifje, koekje, flensje, broedertje) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
24071 |
wereldgeestelijke |
wereldgeestelijke:
werreldgeiselik (L382p Montfort)
|
Een wereldgeestelijke, priester van een bisdom. [N 96D (1989)]
III-3-3
|
21484 |
werk (zn.) |
werk:
werk (L382p Montfort)
|
het werken, het arbeiden [foter, werk] [N 89 (1982)]
III-3-1
|
25569 |
werkbank |
werkbank:
werǝk˱baŋk (L382p Montfort)
|
De houten of metalen bank waarop de smid, loodgieter en koperslager het metaal kunnen bewerken. Vaak zijn er in het werkblad gaten aangebracht waarin tassen, staken etc. kunnen worden gestoken. De woordtypen schroefbank (L 290, 291, P 176b, Q 88) en vijsbank (P 47) duiden op een werkbank waarop een bankschroef is aangebracht. [N 33, 279; N 64, 30a; N 66, 11a]
II-11
|
28401 |
werkbij |
werk[bij]:
werk[bij] (L382p Montfort)
|
Vrouwelijke bij. De werkbij is aanzienlijk kleiner dan de koningin. De werkbijen of werksters verrichten alle in de bijenwoning voorkomende taken zoals het broed warm houden en voeren, de koningin te eten geven en van cel tot cel leiden, raten bouwen, gebruikte cellen oppoetsen, water, stuifmeel, kleverige propolis en zoete nectar aanslepen, de voorraden opbergen en verzegelen, reten stoppen, de poort bewaken en de woning verdedigen, ventileren en schoonhouden. Op grond van die verschillende functies wordt de werkbij ook wel haalbij, voederbij, bouwbij en broedbij genoemd. In de zomer is een werkster na ongeveer zes weken versleten, in de winter, als er geen buitenwerk te doen valt, leeft ze ongeveer vijf à zes maanden. Men kent dus kortlevende zomerbijen en langlevende winterbijen. Voor het woorddeel (-bij) leest men de woordtypen bij/bie en bien. In welke plaatsen deze woordtypen respectievelijk voorkomen, ziet men in het lemma Bij. Voor de fonetische documentatie ervan wordt ook verwezen naar het lemma Bij. [N 63, 12b; S 3, L 1a-m; JG 1a; N 63, 62]
II-6
|
18597 |
werkdaagse jas |
jas voor de werkeldagen:
eine jas veur de werkeldaag (L382p Montfort)
|
werkdagen (mv.) [een jas voor de - ] [SGV (1914)]
III-1-3
|
21486 |
werkdag |
werkeldag:
eine jas veur de werkeldaag (L382p Montfort)
|
werkdagen (mv.) [een jas voor de - ] [SGV (1914)]
III-3-1
|