31573 |
wielband |
karrenbeslag:
kɛrǝbǝslāx (L382p Montfort)
|
De ijzeren hoepel die door de smid om de houten velg van een kar of wagen wordt gelegd. Zie ook afb. 209a. [N G, 46a; N 17, 67; A 42, 17; JG 1a; JG 1b; L 20, 20c; A 4, 20c; N 33, 8 add.; monogr.; Vld.; div.]
II-11
|
31575 |
wielbandenroller |
radermaat:
rājǝrmǭt (L382p Montfort)
|
Wieltje dat draaibaar aan een handvat is bevestigd. Door met dit werktuig langs de velg van een karwiel te rollen kan men meten hoe lang de wielband moet zijn die om dat karwiel moet worden aangebracht. Ook de binnenomtrek van de voltooide wielband kan ermee worden opgemeten. Zie ook afb. 210. In P 219 werd dit werk gedaan met de ronde passer (rgnd pesar). In Q 71 werd de maat voor de wielband genomen met behulp van het houten wiel zelf. [N 33, 328]
II-11
|
22412 |
wielerwedstrijd |
koers:
koers (L382p Montfort),
wielrennen:
wierenne (L382p Montfort)
|
Snelheidswedstrijd voor wielrenners op de weg [koers, klassieker]. [N 88 (1982)]
III-3-2
|
24276 |
wielewaal |
gouden merel:
gouje mèrel (L382p Montfort),
gulden merel:
goulje mèèrel (L382p Montfort),
wielewaal:
wielewaal (L382p Montfort)
|
Hoe heet de wielewaal? [DC 06 (1938)] || wielewaal
III-4-1
|
26673 |
wielsteunen |
staanders:
stø̜̄ndǝrs (L382p Montfort)
|
De latten, balkjes of ijzers die het spoorwiel van de rosmolen ondersteunen. [N D, 29]
II-3
|
32216 |
wielstoel |
radbok:
rāt˱bǫk (L382p Montfort)
|
Een blok, bank of driepoot, voorzien van een pin, waarop de gespaakte naaf van een velg wordt voorzien. Het geheel ligt daarbij horizontaal op de wielstoel. De velg van een karrenwiel bestaat uit een aantal segmenten. Die worden eerst op de spaken gelegd om te passen. Vervolgens worden de spaken op lengte afgezaagd. Dan worden met behulp van hamer en beitel of een speciaal werktuig, de pennendraaier, aan het uiteinde van de spaken pennen gestoken of gedraaid. Tot slot worden de velgsegmenten definitief aan elkaar en aan de spaken vastgemaakt. Zie ook de lemmata ɛvelgɛ en ɛvergaringenɛ in wld I.13, pag. 16-18.' [N G, 9]
II-12
|
23554 |
wierook |
wierook:
wierook (L382p Montfort, ...
L382p Montfort)
|
Wierook [wierek, wierooch?]. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
23556 |
wierookkorrels |
wierookkorreltjes:
wierekkörrelkes (L382p Montfort),
wierookskorrels:
wierikskorrel (L382p Montfort)
|
Wierookkorrels. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
23555 |
wierookvat |
wierooksvat:
wiereksvaat (L382p Montfort, ...
L382p Montfort)
|
Het wierookvat [wiereksvat, wieresvaas?]. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
27425 |
wig |
wig:
wex (L382p Montfort)
|
Houten wig die soms achter de touwen wordt gedreven om de verbinding te verstevigen. Zie ook afb. 19. [N 32, 5d; monogr.]
II-9
|