25093 |
wisselen |
wisselen:
wisselen (L382p Montfort)
|
onderling veranderen; het een voor het andere nemen of geven (bijv. voor plaats) [wisselen, omzetten] [N 91 (1982)]
III-4-4
|
33779 |
wisselen van de tanden |
breken:
brē̜kǝ (L382p Montfort),
wisselen:
węsǝlǝ (L382p Montfort)
|
Het breken of wisselen van de veulentanden gebeurt op twee en een half- à drie en een halfjarige leeftijd; het veulen verliest de melktanden en krijgt paardetanden, eerst de twee voorste tanden of binnentanden. Als het omstreeks vier jaar is, breken de twee middentanden en op vier en een half- à vijfjarige leeftijd de twee hoektanden. [JG 1a, 1b; N 8, 19]
I-9
|
34143 |
wisselen van tanden |
breken:
brē̜kǝ (L382p Montfort)
|
[N 3A, 108b; N 3A, 16; N 3A, 22]
I-11
|
23582 |
wisselende misgezangen |
wisselende gezangen:
wisselendje gezange (L382p Montfort)
|
De wisselende misgezangen [Introïtus, Graduale, Tractus, Alleluia, Sequentia, Offertorium, Communio]. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
25174 |
wisselvallig weer |
eerst regen en dan weer klaar:
eés rénge dan weer klaor (L382p Montfort),
kwakkelig (weer):
kwakkelig (L382p Montfort),
kwakkellucht:
kwakkel loch (L382p Montfort),
regenlucht:
rénge loeh (L382p Montfort),
t weer staat te luimen]:
loerechtig (L382p Montfort),
’t loert (L382p Montfort),
treuzellucht:
treuzellòch (L382p Montfort),
wisselvallig (weer):
wesselvallig (L382p Montfort)
|
lucht die regenachtig weer betekent [treuzellucht] [N 81 (1980)] || lucht die wisselvallig weer betekent [kwaklucht, knoeilucht] [N 81 (1980)] || niet schijnen te weten wat het wil gaan doen, gezegd van het weer [loerachtig [N 22 (1963)] || nu eens regenen, dan weer helder zijn, gezegd van het weer [N 81 (1980)]
III-4-4
|
33772 |
wit stervormig vlekje op het voorhoofd |
kol:
kǫl (L382p Montfort)
|
Witte plek op het voorhoofd van donkerharige paarden, niet groot maar van verschillende vorm als rond, ovaal e.d. Een ster is iets groter dan een kol. Zie afbeelding 3. [JG 1a, 1b; N 8, 27a; S 27]
I-9
|
19435 |
wit zand, stooizand |
zand:
za.ntj (L382p Montfort),
zandj (L382p Montfort)
|
De witte stof die vroeger op de vloer gestrooid werd (zand, wit zand) [N 79 (1979)]
III-2-1
|
24521 |
witte abeel |
abeel:
abeel (L382p Montfort),
WLD
abeel (L382p Montfort)
|
De witte abeel, 15-18 m hoog, bladeren 8-12 cm, zijn grijsgroen aan de bovenzijde en kalkwit aan de onderkant (abeel, witbeel, kjeseboom, peppel, vlaming, witte canada, witte boom). [N 82 (1981)]
III-4-3
|
23669 |
witte donderdag |
witte donderdag:
witten donderdaag (L382p Montfort),
witten dónderdig (L382p Montfort)
|
De donderdag in de week vóór Pasen, Witte Donderdag [jreune dónnesjtiech]. [N 96C (1989)]
III-3-3
|
20575 |
witte kaas, wrongel |
fluitekaas:
fluite kees (L382p Montfort),
flui‧təkië:s (L382p Montfort),
fluitkaas:
fluitkaes (L382p Montfort, ...
L382p Montfort)
|
hangop; Hoe noemt U: Een koud melkgerecht van karnemelk die men in een zak of in een doek opgehangen, heeft laten uitdruipen en vervolgens met melk en suiker aangemengd, opdient (hangop, hangebast) [N 80 (1980)]
III-2-3
|