33258 |
witte klaver, steenklaver |
steenklee:
stęi̯n[klee] (L382p Montfort),
wilde klee:
weljǝ [klee] (L382p Montfort),
witte klee:
wetǝ [klee] (L382p Montfort)
|
Trifolium repens L. Een 5 tot 25 cm lange plant met kruipende stengels emn witte, later bruine, bloemhoofdjes, die van mei tot de herfst bloeien. Ook witte klaver wordt vooral als veevoeder en als dekvrucht geteeld, is eerder geschikt voor weiden dan voor maaien, maar stelt lagere eisen aan de grond. Zie ook de toelichting bij het lemma Klaver, Algemeen. Zie het lemma Klaver, Algemeen voor de fonetische documentatie van de woord(delen) klaver(-) en klee(-). [N 14, 83; monogr.]
I-5
|
20654 |
witte kool |
kappeskool:
kappeskoal (L382p Montfort),
kappesmoes:
kappes moos (L382p Montfort),
kappesmoos (L382p Montfort, ...
L382p Montfort),
witte kappes:
witte kappes (L382p Montfort)
|
witte kool als gerecht [N Q (1966)] || witte kool, als plant of gewas [N Q (1966)] || witte kool, de kool waarvan zuurkool gemaakt wordt [DC 27 (1955)]
I-7, III-2-3
|
24790 |
witte krodde |
tasjes:
WLD
teskes (L382p Montfort)
|
Witte krodde (thlaspi arvense 15 tot 40 cm groot. De plant is geelgroen en kaal. De stengels groeien rechtop en zijn al of niet vertakt; de wortelbladen zijn langwerpig, tevens gesteeld; de stengelbladen zijn pijlvormig en stengelomvattend, ze zijn lang [N 92 (1982)]
III-4-3
|
24280 |
witte kwikstaart |
akkermannetje:
akkermenke (L382p Montfort),
akkermènke (L382p Montfort)
|
kwikstaart [SGV (1914)] || witte kwikstaart
III-4-1
|
24642 |
witte narcis |
paasbloem:
WLD
paos bloom (L382p Montfort),
witte morgenster:
-
witte morgenster (L382p Montfort)
|
witte narcis [DC 60a (1985)] || Witte narcis (narcissus poeticus). De rand der bijkroon is vliezig doorschijnend. De bloeistengel is samengedrukt met twee scherpe randen. De bloemen zijn meestal alleenstaand, de dekslippen zijn sneeuwwit, de bijkroon is geel met rood (tijloos, paasbloem [N 92 (1982)]
III-4-3
|
34195 |
witte vloed |
knoeien:
knǭi̯ǝ (L382p Montfort)
|
Baarmoederontsteking. Een voortdurende uitvloeiing van etter uit de schaam. Zie ook het lemma ''baarmoederontsteking'', ''witte vloed'' in wbd I.3, blz. 463. [N 52, 28; A 48A, 42; N 3A, 99]
I-11
|
20620 |
wittebrood |
mik:
mik (L382p Montfort),
wittebrood:
wittebrood (L382p Montfort)
|
wittebrood [SGV (1914)]
III-2-3
|
18867 |
woede |
colre (fr.):
koleire (L382p Montfort),
colrig (<fr.):
kollèrig (L382p Montfort),
gift:
gif (L382p Montfort)
|
hevige boosheid [gift, gif, koleire, woede, horzel, frut] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
21873 |
woeker |
afzetterij:
aafzittərie (L382p Montfort),
woeker:
woekər (L382p Montfort)
|
oneerlijk behaalde winst [buit] [N 89 (1982)] || onwettige winst die verkregen is door misbruik te maken van de nood van iemand anders bijv. door te veel rente te vragen [woeker, woekerij, usure] [N 89 (1982)]
III-3-1
|
21874 |
woekeren |
woekeren:
woekere (L382p Montfort)
|
onwettige winst die verkregen is door misbruik te maken van de nood van iemand anders bijv. door te veel rente te vragen [woeker, woekerij, usure] [N 89 (1982)]
III-3-1
|