24500 |
wortel (alg.) |
wortel:
wortel (L382p Montfort, ...
L382p Montfort),
WLD
wòrtəl (L382p Montfort)
|
Het gedeelte van een plant, boom, dat in de grond zit en dat het voedselhoudende water opneemt (wortel, doel). [N 82 (1981)] || wortel [SGV (1914)]
III-4-3
|
24736 |
wortelhals |
kraag:
WLD
kráág (L382p Montfort),
wortelkraag:
wortelkraag (L382p Montfort)
|
De overgang tussen wortel en stengel bij een plant (hoofd, hals, kraag, wortelkraag, wortelhals, nek). [N 82 (1981)]
III-4-3
|
33718 |
wortelklomp van een struik |
knoer:
knōr (L382p Montfort)
|
[N 27, 9c]
I-8
|
33720 |
wortels rooien |
trekken:
trękǝ (L382p Montfort)
|
Dennenwortels met een hefboom uit de grond trekken. [N 27, 8c]
I-8
|
33563 |
worteltje |
sokkermoortjes:
soker muurkes (L382p Montfort)
|
De kleine soort penen die men in de moestuin kweekt [N Q (1966)]
I-7
|
20917 |
wrang |
wrang:
vraŋ (L382p Montfort)
|
Wrang is een besmettelijke uierontsteking van droogstaande weidedieren. De ziekte treedt op in de zomermaanden, meestal bij meer dieren tegelijk in een weide. Eén of meer uierkwartieren veretteren. Het zieke kwartier zwelt, voelt hard en warm aan en is zeer pijnlijk. Het uiervocht is dun en vloeibaar van een gele of grauwe kleur, meestal echter dik en bruinachtig. De oorzaak is de gewone etterbacterie. Niet altijd worden wrang en mastitis scherp van elkaar onderscheiden. [N 52, 6a; A 48A, 11a; monogr]
I-11
|
18117 |
wrat |
wrat:
vrat (L382p Montfort)
|
wrat [SGV (1914)]
III-1-2
|
17679 |
wreef |
wreef:
vreef (L382p Montfort)
|
wreef [SGV (1914)]
III-1-1
|
19354 |
wrevelig (zijn) |
mokachtig:
moekechtig (L382p Montfort),
nukkig:
nukkig (L382p Montfort)
|
gemakkelijk te ontstemmen, een beetje knorrig [wrevelig, monkachtig] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
17892 |
wrijven |
wrijven:
vrieve (L382p Montfort),
vrievə (L382p Montfort)
|
Wrijven: met de hand herhaaldelijk over iets strijken (wrijven, frotteren). [N 84 (1981)]
III-1-2
|