25237 |
zachte wind, briesje |
stille wind:
stille wintj (L382p Montfort),
zucht:
ene zucht (L382p Montfort)
|
nauwelijks hoorbare wind [floes] [N 81 (1980)]
III-4-4
|
31271 |
zadel |
zetijzer:
zet˱īzǝr (L382p Montfort)
|
Het zadel wordt door de smid gebruikt om ijzer zuiver rond of veelhoekig af te smeden. Het bestaat doorgaans uit twee delen: het onderzadel en het bovenzadel. Het onderzadel is een klein aambeeldje waarvan de baan een half-cilindrische uitholling heeft. Het werktuig wordt met zijn pinvormig uitlopende onderzijde in het aambeeldgat geplaatst. Ook de baan van het bovenzadel is half-cilindrisch uitgehold. Aan dit werktuig is doorgaans een steel bevestigd. Bij het werken met boven- en onderzadel houdt de smid met zijn rechterhand de steel van het bovenzadel vast en met zijn linkerhand de smeedtang met het in het onderzadel rustende werkstuk. De smidsknecht slaat vervolgens met de voorhamer op de bovenzijde van het bovenzadel. Zie ook afb. 32. [N 33, 47; N 33, 51-52]
II-11
|
31147 |
zadelmaker |
zadelmaker:
zālmę̄kǝr (L382p Montfort)
|
Ambachtsman die zadels, paardetuig en ook ander leerwerk vervaardigt. [monogr.]
II-10
|
18186 |
zakdoek |
tassenplag:
tesseplak (L382p Montfort)
|
neusdoek [SGV (1914)]
III-1-3
|
18234 |
zakhorloge |
raap:
raap (L382p Montfort),
uur:
oer (L382p Montfort),
vestzakuur:
vestzakoer (L382p Montfort)
|
uurwerk dat men aan een ketting in het vestzakje of de broekzak draagt [knol, raap] [N 86 (1981)]
III-1-3
|
23226 |
zalig |
zalig:
zalig (L382p Montfort, ...
L382p Montfort),
Opm. dit wordt ook gezegd.
zelig (L382p Montfort)
|
zalig [SGV (1914)] || Zalig, gelukzalig [zaalig, zaolig, zeelig]. [N 96D (1989)]
III-3-3
|
24070 |
zaliger gedachtenis |
... zaliger:
zaliger (L382p Montfort)
|
Zaliger gedachtenis (vader/moeder/..). [N 96D (1989)]
III-3-3
|
23915 |
zaligheid |
zaligheid:
zaligheit (L382p Montfort)
|
Zaligheid. [N 96D (1989)]
III-3-3
|
19436 |
zand strooien |
strooien:
strøi̯ə (L382p Montfort),
zand strooien:
zandj stuije (L382p Montfort)
|
Het strooien van wit zand op de vloer (strooien, strooiselen, opzanden) [N 79 (1979)]
III-2-1
|
33678 |
zand, zandgrond |
lichte:
lextǝ (L382p Montfort),
zand:
zanjtj (L382p Montfort)
|
Zand is steenstof, een geologische formatie die uit losse, fijne korrels kwarts en glimmer bestaat. Zandgrond is de grondsoort die uit zand bestaat, en is lichte, niet zoʔn vruchtbare grond. Zavel bestaat voornamelijk uit zand met wat lichte klei. [N 27, 40; Wi 52; S 45; L 7, 61a; L 8, 103; N 11, 2f add.; N 18, add.; A 10, 4; Vld.; monogr.]
I-8
|