20336 |
zuster |
begijn:
begien (L382p Montfort),
zuster:
zuster (L382p Montfort, ...
L382p Montfort)
|
Een lid van een vrouwelijke geestelijke orde, zuster, non [zuster, non, maseur, begijn]. [N 96D (1989)] || zuster [haar] [SGV (1914)] || zuster; bestaat er een woord voor broers en zusters samen (Hd. Geschwister?) [DC 05 (1937)]
III-2-2, III-3-3
|
18033 |
zuur oprispen |
oprupsen, zuur -:
zoer opröpse (L382p Montfort),
opstoten, zuur -:
zoer opstoeate (L382p Montfort)
|
oprisping hebben gepaard gaande met een zure smaak in de mond [opzuure] [N 10 (1961)]
III-1-2
|
24730 |
zuurbes |
berberis:
WLD
bèrbərissə (L382p Montfort),
sleendoorn:
slind deur (L382p Montfort)
|
Zuurbes: gedoornde struik, 1-2 m hoog; geelgrauwe takken, heeft gele kogelvormige bloemen in tot 4 cm lange trossen; scharlakenrode bessen, langwerpig en 8-13 mm lang die ook s winters nog aan de struik staan (berberissen, barbarinneke, versilts, kweedoo [N 82 (1981)]
III-4-3
|
25555 |
zuurdeeg maken |
zuren:
zuren (L382p Montfort)
|
Een restant van het deeg een poos laten "rijpen", totdat het zuurdeeg is geworden en het aldus verkregen zuurdeeg gebruiksklaar maken. [N 29, 23b; S 6; monogr.]
II-1
|
20679 |
zuurkool |
zuurmoes:
zoermoos (L382p Montfort)
|
zuurkool [SGV (1914)]
III-2-3
|
17883 |
zwaaien |
zwaaien:
zweje (L382p Montfort),
zwèjə (L382p Montfort),
zwingelen:
zwingelen (L382p Montfort),
zwingələ (L382p Montfort)
|
zwaaien [SGV (1914)] || Zwaaien: (langzaam) ritmisch heen en weer bewegen, bijv. met de armen (scharrewarren, scharmaaien, zwingelen). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
23561 |
zwaaien met het wierookvat |
wieroken:
wiereke (L382p Montfort),
wierooksvat zwaaien:
wiereksvaat zwejje (L382p Montfort)
|
(met) het wierookvat zwaaien. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
29944 |
zwaaihaak |
zwaaihaak:
šwɛjhǭk (L382p Montfort),
zwaaihoek:
zwējhuk (L382p Montfort),
zweihaak:
zwɛjhǭk (L382p Montfort)
|
Winkelhaak waarvan de benen beweegbaar zijn. De zwaaihaak bestaat doorgaans uit een huis en een veer die scharnierend met elkaar verbonden zijn. Met een schroef kan men de veer in de gewenste hoek vastzetten. Men onderscheidt de enkele en de dubbele zwaaihaak. De eerste is L-vormig, de tweede heeft de vorm van een T. De zwaaihaak wordt gebruikt om hoeken op te meten en af te tekenen. Zie ook het lemma "zwaaihaak" in Wld II.9, pag. 11-12 en afb. 78. [N 33, 318b; N 64, 79a] || Winkelhaak waarvan de benen ten opzichte van elkaar beweegbaar zijn, zodat men er scherpe, rechte en stompe hoeken mee kan afschrijven en kan controleren. Zie ook afb. 105 en vgl. het lemma ɛzwaaihaakɛ in Wld II.9, pag. 11-12 en Wld II.11, pag. 57-58. De kuiper gebruikt de zwaaihaak onder meer tijdens het opzetten, het overeind zetten van de duigen in een voorlopige kopband. Hij kan dan met de zwaaihaak controleren of het vat de juiste stand behoudt. Zie ook het lemma ɛhet vat opzettenɛ.' [N 53, 189; N E, 27; N G, 18b; monogr.] || Winkelhaak waarvan handvat en veer ten opzichte van elkaar beweegbaar zijn. Met een schroef kan men de veer in de gewenste hoek vastzetten. De zwaaihaak wordt gebruikt om hoeken op te meten. Zie ook afb. 5. [N 30, 13c; monogr.]
II-11, II-12, II-9
|
33836 |
zwaar paard |
bonk:
boŋk (L382p Montfort)
|
Zwaargebouwd paard, geschikt voor het veldwerk of als trekdier. Zie afbeelding 7. [JG, 2c; N 8, 62d, 62e en 64b]
I-9
|
21407 |
zwaard |
zwaard:
zwert (L382p Montfort)
|
zwaard (wapen) [SGV (1914)]
III-3-1
|