e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Montfort

Overzicht

Gevonden: 5966
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
boter botter: botǝr (Montfort) Het bovengedreven vet op de melk. Dit is het eindprodukt van het karnen. [N 12, 51, 52, 55, 58 en 61; JG 1a, 1b; L 1a-m; L 1u, 114; L 20, 26b; L 22, 8; L 27, 67 en 69; S 4 en 17; A 4, 26a en 26b; A 7, 19, 21, 22 en 23; A 9, 15b; A 16, 8a; A 28, 7; N 5A (I] I-11
boter inleggen botter inzouten: [botter] enzātǝ (Montfort) Techniek om de boter zo lang mogelijk te kunnen bewaren. Hierbij werd er zo min mogelijk gekneed. Zie voor de fonetische documentatie van (boter) en (botter) het lemma ''boter'' (12.14) in deze aflevering. [R 3, 76 en 77; Ge 22, 118; monogr.] I-11
boterbloem boterbloem: bǫtǝrblom (Montfort), weiboterbloem: (egelboterbloem)  wɛi̯bǫtǝrblōm (Montfort) Ranunculus L. Een plantengeslacht dat, samen met de (water)ranonkel, uit allerlei verschillende soorten bestaat waarvan sommige inmiddels zeldzaam zijn, zoals de akkerboterbloem (Ranunculus arvensis L.) die vroeger in veel Limburgse akkers voorkwam. In het gebied van het WLD zijn de scherpe (Ranunculus acris L., hierbij afgebeeld), de kruipende (Ranunculus repens L.) en de blaartrekkende (Ranunculus sceleratus L.) boterbloem vrij algemeen en in mindere mate de knolboterbloem (Ranunculus bulbosus L.), de egelboterbloem (Ranunculus flammula L.) en de behaarde boterbloem (Ranunculus sardous Crantz.). De meeste van deze soorten hebben (goud- tot bleek-)gele bloemen en groeien op weilanden, bermen, oevers en andere min of meer vochtige bodem. Ze bloeien van april of mei tot september en worden van ongeveer 10 tot 50 cm hoog. Voor zover mogelijk is de bedoelde soort apart aangegeven. [A 60A, 40, 60, 61, 104; monogr.] I-5
boterkussentje boterklontje: booterkleuntje (Montfort), boterlekker: boterlekker (Montfort), bóter lekker (Montfort), boterlekkertje: bòttərlekkərkə (Montfort) boterkussentje; Hoe noemt U: Een met boter bereid snoepje (boterkussentje, kokkien, suikerspek) [N 80 (1980)] III-2-3
botervlootje botervlootje: bottervleutje (Montfort) botervlootje [DC 23 (1953)] III-2-1
boutenschaar, betonschaar kniptang: kneptaŋ (Montfort) Soort zware tang met een lengte van 35 tot 105 cm die dient om bouten, metalen staven en betonijzer te knippen. Zie ook afb. 143. In Q 83 werden bouten met een zaag of met behulp van een slijpschijf verwijderd. Zie ook het lemma "slijpschijf". [N 33, 265; N 33, 290] II-11
bouwemmer spijsemmer: spīs˱ømǝr (Montfort) Houten of metalen, tegenwoordig ook van kunststof vervaardigde emmer die door de metselaars wordt gebruikt om er water, mortel, enz. in te doen. [N 30, 23b; monogr.] II-9
bouwgrond grondlaag: grontjlǭx (Montfort) De vaste grond die de basis vormt voor de fundering. Wanneer men gebruik maakt van zand als basislaag, wordt dit doorgaans aangestampt of met behulp van water verdicht. Dit laatste noemde men in K 278 'aanwateren' ('anwowǝtǝrǝn'). De woordtypen 'vlijlaag' en 'werkvloer' duiden respectievelijk de basislaag aan van een gemetselde fundering en van een fundering die is uitgevoerd in gewapend beton. [N 31, 3a; monogr.] II-9
bouwland akker: akǝr (Montfort), bouwgrond: buu̯gronjtj (Montfort), land: lanjtj (Montfort), lānjtj (Montfort), veld: fɛ̄ljtš (Montfort), vɛljtj (Montfort) Voor de akkerbouw gebruikt land, het geheel van akkers. [N 6, 33a; N 27, 3a; N 5AøIIŋ, 95a, 95b en 95c; N 11, 1a; L 31, 18; L 19, 1a; L 37, 11b; L a1, 113; L 4, 38; JG 1a, 1b; A 3, 38; A 10, 4; A 20, 1b; Wi 7; S 49; RND 4, 7, 8 en 10, r.37; Vld.; monogr.] I-8
bouwvoor bouwvoor: buu̯[voor] (Montfort), de zwarte aarde: dǝ žwartǝ ę̄rt (Montfort), de zwarte grond: dǝ žwartǝ grontj (Montfort), teelaarde: teelaarde (Montfort) De bouwvoor of teellaag van akker- en tuingrond is de door regelmatig ploegen of spitten en bemesten vruchtbaar gemaakte humusrijke bovenlaag, waarin de gewassen wortel schieten. De dikte van deze laag komt overeen met de diepte van de geploegde of gespitte zaaivoor. Van de opgesomde termen zijn er sommige ook toepasselijk op een bepaalde (goede) grondsoort of op vruchtbare grond in het algemeen. [N 27, 26a + b; N 11A, 129f + 137a; A 47, 4d] I-1