18905 |
aarden |
aarden:
aarden (L382p Montfort),
aardə (L382p Montfort),
gewennen:
gəwinnə (L382p Montfort)
|
zich op een andere plaats waar men zich gevestigd heeft, thuis gaan voelen [aarden, de aard krijgen] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
29574 |
aarden pot |
aarden pot:
ęrdǝ pǫt (L382p Montfort),
roompot:
rǫwmpǫt (L382p Montfort
[(bijvoorbeeld voor boter)]
)
|
Aarden pot, bleekbruin van kleur. Dorren (Valkenburgs Woordenboek) merkt op pag. 15 over de term baar op: ø̄̄Naar de grootte onderscheidt men één-, twee- en drieschildersbaren, wijl ze gemerkt zijn met één, twee of drie schildjes (reliefstempels), met een inhoud van circa 20, 30 en 40 liter.ø̄̄ De driekroonse pot was een verglaasde pot voor het inmaken van zuurkool, braadworst en bonen. De pot was gemerkt met drie kroontjes en had een inhoud van 20 tot 50 liter. Het woordtype driekronenpot duidt waarschijnlijk een vergelijkbare pot aan. Zie hiervoor ook de toelichting bij het lemma ɛstroopvatɛ in wld II.2, pag. 59.' [N 49, 103b; L 1a-m; L 32, 15a; L 32, 15b; R 3, 5; S 1; monogr.]
II-8
|
23315 |
aardmannetje (kabouter) |
aardmannetje:
ērd-menke (L382p Montfort)
|
aardmannetje [SGV (1914)]
III-3-3
|
24448 |
aardrups, larve van de nachtvlinder |
vlinderrups:
Veldeke
vlinder roeps (L382p Montfort)
|
grauwe aardrups, larve van de nachtvlinder, die in de rusttoestand ligt opgerold in de vorm van de letter C [N 26 (1964)]
III-4-2
|
17653 |
aars |
vot:
vǫt (L382p Montfort)
|
[JG 1a, 1b; N 8, 13, 32.9 en 35]
I-9
|
23897 |
aartsengel |
aartsengel:
aartsingel (L382p Montfort)
|
Een aartsengel (zoals Gabriël, Michaël, Rafaël). [N 96D (1989)]
III-3-3
|
19283 |
aarzelen |
aarzelen:
aarzələ (L382p Montfort, ...
L382p Montfort),
dubben:
dubbə (L382p Montfort),
schikschouderen:
sjiksjouweren (L382p Montfort),
teutelen:
teutelen (L382p Montfort),
treuzelen:
treuzele (L382p Montfort),
twijfelen:
twiefələ (L382p Montfort)
|
aarzelen [SGV (1914)] || bang om iets te doen, niet durven doen [aarzelen, twijfelen, tukken, treuzelen, teutelen, draaien] [N 85 (1981)] || uit besluiteloosheid zich weerhouden, niet goed durven [aarzelen, dubben, teutelen, pieraarzen, dobben] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
22741 |
aas in het kaartspel |
aas:
roeten aos (L382p Montfort)
|
Aas: Ruiten aas. [SGV (1914)]
III-3-2
|
23415 |
absis |
absis (lat.):
absis (L382p Montfort)
|
De halfronde of meerhoekige uitbouw van het priesterkoor waarin het hoofdaltaar staat [absis]. [N 96A (1989)]
III-3-3
|
23991 |
absolutie |
absolutie (<fr.):
apseluusje (L382p Montfort)
|
Absolutie [abseloetsioeën]. [N 96D (1989)]
III-3-3
|