18910 |
degelijk |
grondig:
gronjig (L382p Montfort),
gronnig (L382p Montfort),
terdege:
ter dege (L382p Montfort),
tèrdeegə (L382p Montfort)
|
degelijk te werk gaand zodat men erop kan vertrouwen [tedeeg, grondig] [N 85 (1981)] || grondig [SGV (1914)]
III-1-4
|
19396 |
deken |
deken:
daeke (L382p Montfort),
deken (L382p Montfort),
dēͅkə (L382p Montfort)
|
Een deken, een geestelijke die belast is met het toezicht over enige parochies [däken]. [N 96D (1989)] || Rechthoekig vaak wollen kleed boven het laken op het bed dat dient als beschutting tegen de kou (sargie, deken) [N 79 (1979)]
III-2-1, III-3-3
|
24076 |
dekenaat |
dekenaat (<fr.):
daekenaat (L382p Montfort)
|
Een dekenaat. [N 96D (1989)]
III-3-3
|
24407 |
dekken |
bespringen:
bespringen (L382p Montfort),
dekken:
dękǝ (L382p Montfort),
WLD
dékkə (L382p Montfort)
|
Het bevruchten van het vrouwelijk varken door het mannelijk varken. [N 19, 30; JG 1a, 1b, 1c, 2c; A 43, 20b; monogr.] || Hoe noemt u het vrouwelijke dier bevruchten (dekken, rijden, springen, remmelen) [N 83 (1981)]
I-12, III-4-2
|
19704 |
deksel |
deksel:
dèksel (L382p Montfort)
|
deksel [SGV (1914)]
III-2-1
|
20420 |
deksel van een doodskist |
deksel:
deiksəl (L382p Montfort),
deksel (L382p Montfort)
|
het deksel van een doodskist [scheel, roef] [N 87 (1981)]
III-2-2
|
33916 |
dempig |
dempig:
dɛmpex (L382p Montfort)
|
Gezegd van runderen of paarden met dempigheid, een bemoeilijking van de ademhaling; bij runderen is het vaak een naziekte van het mond- en klauwzeer. Het paard vertoont een versnelde ademhaling, gepaard met een temperatuursverhoging en hoesten. Dempigheid of kortademigheid is niet chronisch, in tegenstelling tot ''cornage'' (7.38). [JG 1b; A 48A, 38a; L 1, a-m; L 23, 1a en 1b; N 8, 87, 88 en 89a; N 52, 24; S 6]
I-9
|
24526 |
den |
den:
WLD
dèn (L382p Montfort),
spar:
spar (L382p Montfort),
WLD
spàr (L382p Montfort)
|
De den (in het bijzonder de grove den) (den, del, mast, spar). [N 82 (1981)]
III-4-3
|
19048 |
denken |
denken:
dinke (L382p Montfort)
|
denken [SGV (1914)]
III-1-4
|
24476 |
dennenappel |
denappel:
den appel (L382p Montfort),
dennenappel:
WLD
dènne-appel (L382p Montfort),
dennenknop:
denneknoep (L382p Montfort),
WLD
dènneknoep (L382p Montfort),
dennenschobje:
WLD
dènne-schuipke (L382p Montfort)
|
De vrucht van een den, denne-appel (prop, bol, kegel, knop, fobbes, kroot, krutje, rots, dop, papekul, noot, kooi, tod, pil, appel). [N 82 (1981)] || dennenappel [SGV (1914)]
III-4-3
|