e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Montfort

Overzicht

Gevonden: 5966
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
donderwolk de donder bloeit: de dónder bleutj (Montfort), de hommel bloeit: den hommel bleutj (Montfort), donderkoppen: donderkōp (Montfort), hommelbloei: hommelbleui (Montfort) lucht die onweer en regen voorspelt [broeilucht, smerige lucht, donderlucht, schoer] [N 81 (1980)] || zware wolken die onweer brengen [donderkoppen, -bloesem] [N 22 (1963)] III-4-4
donderx hommel: den hómmel (Montfort), hommel (Montfort), hòmmel (Montfort) donder [N 22 (1963)], [SGV (1914)] || onweer [N 22 (1963)] III-4-4
donker worden, duisteren verduisteren: ⁄t verduusterdj (Montfort) donker worden [duisteren] [N 91 (1982)] III-4-4
donker, duisterx donker: dónker (Montfort), duister: duuster (Montfort, ... ) donker [donkel, duuster, domp] [N 06 (1960)] || niet of weinig verlicht [donker, duister, deemster] [N 91 (1982)] III-4-4
donkerbruine koe vale: vālǝ (Montfort) Zie voor de fonetische documentatie van (koe) het lemma ''koe'' (3.3.1). [N 3A, 131a] I-11
donkere metten duistere metten: duustere mette (Montfort) De donkere Metten op wo./do./vr. in de Goede Week [duustere Mette]. [N 96C (1989)] III-3-3
dons, nestveren duivelshaar: dūūvəlshaor (Montfort), stapveren: stapveren (Montfort) het haar van jonge vogels die nog geen veren hebben (stapveren, duivelshaar, paddehaar) [N 83 (1981)] III-4-1
dood (bn.) dood: dood (Montfort), dōēwt (Montfort) dood [SGV (1914)] || dood; ¯t kindje was - eer (dat) ze ¯t konden dopen [RND] III-2-2
dood (zn.) dood: doodj (Montfort), eind: eindj (Montfort), end: ⁄t inj (Montfort) de toestand die intreedt bij het eindigen van het leven [dood, overlijden, versterf, verscheiden, einde] [N 86 (1981)] III-2-2
doodlopende weg doodlopende weg: doodloapəndə wèg (Montfort), keerweg: keerweeg (Montfort) een doodlopende weg (cul-de-sac, keerweg) [N 90 (1982)] III-3-1