e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Mook

Overzicht

Gevonden: 657
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
heemst heemst: VD: 2 soorten inheems: witte malve en ruige heemst; JK: verw. met kaasjeskruid (?)  heemst (Mook) heemst III-4-3
heen en weer ploegen aan de voor beginnen: án dǝ vōr bǝgenǝ (Mook) Onder heen en weer ploegen wordt verstaan de manier van ploegen waarbij men aan één kant van de akker begint en dan de ene voor naast de andere ploegt tot men tenslotte de overzijde bereikt heeft. Het volgende jaar ploegt men andersom. De akker blijft steeds vlak; er ontstaan geen verhogingen of verlagingen. Heen en weer ploegen is alleen mogelijk met een wentelploeg of met een keerploeg, een ploeg waarvan men het kouter en het riester kan verstellen. Met beide soorten ploegen kan men dus langs de laatstgeploegde voor terug ploegen. [N 11A, 117a; monogr.] I-1
heer prins: [Omschr. die kerel heeft een leventje als een prins.]  pri.ns (Mook) heer [RND] III-3-1
hefboom van de cultivator hevel/hebel (d.): hē̜vǝl (Mook) Met de hefboom van een wielcultivator laat men het raam zover zakken dat de tanden op de gewenste diepte door de grond gaan. Om de cultivator buiten werking te stellen zet men m.b.v. de hefboom het raam in zijn hoogste stand, zodat de tanden geheel vrij van de grond zijn. Bij een sleepcultivator worden m.b.v. de hef-boom de assen met veertanden naar achteren (= dieper) of naar voren (= minder diep) gedraaid. [N 11A, 151i; monogr.] I-2
heizode heipol: hęi̯pǫl (Mook), zode: zōj (Mook) Afgestoken stuk hei. [N 14, 77b; N 14, 77c; N 27, 39h; N 27, 39g; N 18, add.; N 11, add.; S 46; A 39, 15a; A 39, 15b; R 3, 98; L 8, 123; L B2, 274; AGV, k6; monogr.] I-8
hemel hemel: he.məl (Mook) hemel [RND] III-3-3
hen met kuikens kloek: kluk (Mook) Kip die rondloopt met kuikens. Zie afbeelding 9. [A 6, 1c; A 28, add.; L 22, 22; Gwn 5, 15 add.; NE II, 11; L B2, 320; R 3, 40; JG 1a, 1b, 2c; Vld.; monogr.] I-12
hennepgaren hennepgaren: hɛnǝpgǭrǝ (Mook) Het grove hennepgaren waar men pekdraad van draait. [N 60, 196a; N 60, 238b; N 36, 44] II-10
herik herik: hɛrek (Mook), de i wordt haast ingeslikt  hèrik (Mook) herik (Sinapis arvensis) [DC 17 (1949)] || Sinapis arvensis L. Zeer algemeen voorkomend onkruid op bouwland en in open bermen met goudgele bijeenstaande bloempjes en zaden in de vorm van zeer dunne opstaande boontjes. Het bloeit van mei tot september. De lengte varieert van 30 tot 80 cm. Het is ook bekend onder de oude naam krodde of wilde mosterd. Dit onkruid wordt vaak verward met knopherik (Raphanus raphanistrum L.), waar het sterk op lijkt. Knopherik komt meer voor op zandige akkers en bermen, terwijl de zaden groter zijn evenals de bloempjes, waarvan de kleur kan variëren van wit tot donkergeel en paars. Het bloeit van juli tot augustus en wordt 20 tot 60 cm hoog. Bij de opgaven wordt door een aantal informanten op dit verschil gewezen. Melm is droge akkergrond. Zie Goossens 1964; 1970 en 1988, 95-108. [N C, 2; JG 1a, 1b, 1c, 2c; A 17, 12; A 43, 12; monogr.] I-5, III-4-3
het ge√ãgde, ge√ãgd land het geëgd: ǝt ˲gǝęxt (Mook) De in dit lemma verenigde termen betreffen het reeds geëgde gedeelte van een akker of het geëgde oppervlak van de akker in zijn geheel: een stuk land dat geëgd ligt. [N 11A, 171; monogr.] I-2