20962 |
selderij |
sellerij:
seͅləreͅi (Q090p Mopertingen)
|
[Goossens 1b (1960)]
I-7
|
30147 |
sierlaag |
laag van andere brikken:
lǭx ˲van anǝr brekǝ (Q090p Mopertingen)
|
Niet-uitspringende sierlaag van bakstenen met een andere kleur die in het metselwerk wordt verwerkt. [N 31, 30f]
II-9
|
20879 |
sigaar |
sigaar:
sigaar (Q090p Mopertingen)
|
sigaar [ZND 32 (1939)]
III-2-3
|
28694 |
sikkel |
sikkel:
sɛkǝl (Q090p Mopertingen),
zikkel:
zekǝl (Q090p Mopertingen),
zī.kǝl (Q090p Mopertingen)
|
Werktuig in de vorm van een halve cirkel met een korte steel dat gebruikt wordt om gras en soms ook wel graan te maaien. In Noord Ned. Limburg is herhaaldelijk opgemerkt: "zelden in handen van boeren ... het is een typisch vrouwengereedschap" (L 270). [N 11, 88; N 18, 79; JG 1a, 1b, 2c; A 4, 28 en 28a; A 14, 7 en 11; A 23, 16.2; L 20, 28; L 42, 46; L 45, 11; Lu 1, 16.2; NE 2, 1; Wi 51; monogr.; add. uit N Q, 11c]
I-5
|
33981 |
singel |
singel:
s˙eŋǝl (Q090p Mopertingen)
|
Riem die het zadel op zijn plaats houdt. Hij is aan de zijkanten van het zadel vastgehecht en wordt onder de buik van het paard door middel van een gesp gesloten. [JG 1a, 1b; N 13, 72; monogr.]
I-10
|
19420 |
sintel |
koek:
koͅkə (Q090p Mopertingen)
|
Hoe heet het overblijfsel van verbrande kolen dat nog eens kan branden ? [ZND 42 (1943)]
III-2-1
|
33587 |
sjalot |
sjarlot:
šərloͅt (Q090p Mopertingen)
|
sjalotten (pl) [Goossens 1b (1960)]
I-7
|
21143 |
sjees |
sjees:
šēs (Q090p Mopertingen)
|
Licht en hoog tweewielig rijtuigje voor twee personen met een verstelbare kap. Er is geen aparte bok voor de koetsier. De sjees was voor rijke boeren vaak het voertuig waarmee ze onder meer naar de kerk of naar de stad gingen. De sjees is het bekendste tweewielige rijtuig, vandaar dat de benaming "sjees" ook wel vermeld werd als naam voor het tweewielig rijtuig in het algemeen. [N 17, 5; N 101, 1, 3, 4, 8, 15; N G, 51; L 1a-m; L 36, 70; S 18, 30; monogr]
I-13
|
33550 |
sla, algemeen |
salade:
slōͅt (Q090p Mopertingen)
|
[Goossens 1b (1960)]
I-7
|
25342 |
slachten |
slachten:
slaxtǝ (Q090p Mopertingen)
|
Doden van vee met de bedoeling het als voedsel te gebruiken. Wat het woordtype "dooddoen" betreft, merken verschillende informanten (in K 353, P 50, P 177, P 179, P 180, P 185) op, dat het verouderd is. [JG 1a + 1b + 2c: R 14, 231 add.; S 33; monogr.]
II-1
|