24475 |
brem |
brem:
brem (Q090p Mopertingen)
|
brem: lage heester met gele zijstandige bloemen, die in de heide of ok langs spoorbanen groeit; fr. genêt; lat. genista [ZND 32 (1939)]
III-4-3
|
18099 |
breuk |
breuk:
breek (Q090p Mopertingen)
|
hij heeft een breuk (in de buik; Fr. hernie) [ZND 22 (1936)]
III-1-2
|
33840 |
briesen |
pruisen:
prǭ.sǝ (Q090p Mopertingen)
|
Proestend, snuivend of blazend geluid met neus en lippen maken. [JG 1a, 1b; L 1, a-m; L 22, 21; N 8, 66 en 67; S 5]
I-9
|
34499 |
broeden, op eieren zitten |
broeden:
briǝn (Q090p Mopertingen),
brīǝ (Q090p Mopertingen)
|
[N 19, 45; N 19, 44d; Vld.; S 5; L 1a-m; L 22, 22; JG 1a, 1b; monogr.]
I-12
|
34506 |
broedhen |
broedprij:
bripręi̯ (Q090p Mopertingen)
|
Kip die voortdurend neigingen vertoont om te broeden. [N 19, 59; JG 1a, 1b, 1c, 2c; monogr.]
I-12
|
18744 |
broek |
broek:
bruk (Q090p Mopertingen),
broek van de achterhaam:
broek van de achterhaam (Q090p Mopertingen)
|
De horizontale riem van het achterhaam die om de billen van het paard loopt. [JG 1a, 1b, 2b; N 13, 75; monogr.]
I-10
|
18197 |
broek: algemeen |
broek:
broek (Q090p Mopertingen)
|
broek [ZND 22 (1936)]
III-1-3
|
21603 |
brompot |
grommelpie:
grommelpie (Q090p Mopertingen)
|
Hoe heet iemand die zijn kwade luim toont met binnensmonds mompelen? [ZND 22 (1936)]
III-3-1
|
22586 |
bromtol |
muziekdop:
muziekdop (Q090p Mopertingen, ...
Q090p Mopertingen),
zingdop:
zingdop (Q090p Mopertingen)
|
Hoe noemt (noemde) men de tol, die bij het ronddraaien een brommend geluid maakt, als deze van blik en bontgekleurd is? [Lk 03 (1953)] || Hoe noemt (noemde) men de tol, die bij het ronddraaien een brommend geluid maakt, als deze van hout en door een timmerman was gemaakt? [Lk 03 (1953)]
III-3-2
|
24948 |
bron |
bron:
brǫn (Q090p Mopertingen)
|
Natuurlijke opening in de grond waar water uit opwelt. [S 5; L 1a-m; L 22, 26; N 5A(I]
I-8
|