33134 |
dorsvloer keren |
keren:
kē̜rǝ (Q090p Mopertingen)
|
Al hetgeen na het uitkammen van de dorsvloer is overgebleven: het graan, vermengd met het graanafval, met kaf, kleine restjes aar en stof, wordt met de bezem bijeengeveegd of met de schop op een hoop bijeengebracht: de dorsvloer wordt gekeerd. In dit lemma staan de benamingen voor dit weer leegmaken van de dorsvloer bijeen. Zoals bij de voorgaande handelingen uit deze paragraaf is ook hier aan de zegslieden gevraagd met welk gereedschap men dit deed. De vraag leverde de volgende antwoorden op: a. met de hark (soms werd er uitdrukkelijk bij vermeld dat men dan de hark ondersteboven, met de tanden omhoog, hield) in L 282, 0426, Q 14, 96d en 193; het type reek werd opgegeven voor: K 278, 318, L 282, 289b, 291, 360, 366, 369, 372, 386, 416, 422, 423, 427, Q 33, 95, 100, 178, 198b en 204a; het type gritsel in K 314, 316, 359, P 107a, 175, Q 2b, 71 en 156 en het type rijf in L 314, 360, P 213 en Q 9; b. met de bezem (vergelijk het lemma ''bezem'', 6.1.33) in K 316, L 163, 163a, 286, 291, 314, 317, 326, 370, 377, 432, P 213, Q 2, 4, 14, 18a, 97, 99*, 156, 198b, 203 en 211; c. met de graanschop (zie voor de heteroniemen het lemma ''graanschop'', 6.3.13) in K 316, 318, 357, 358, L 159a, 163, 163a, 163b, 164, 165, 211, 214, 215, 244c, 247, 265, 266, 268, 270, 271, 286, 288, 289, 289a, 290, 291, 294, 295, 312, 314, 318b, 320a, 320c, 321, 322, 322b, 324, 326, 329, 330, 331, 331b, 332, 355, 355a, 370, 374, 382, 386, 413, 414, 420, 425, 426, 432, P 48, 175, 176, 176a, Q 4, 9, 18a, 20, 71, 78, 94b, 97, 98, 101, 111, 112b, 121c, 197, 197a, 203 en 211; d. met de stoter (een plankje bevestigd aan een steel) in L 371a; het type kistje (kesǝl) in Q 22, 32a, 33, 97 en 117a; het type krabber in Q 100; het type kretser in Q 112a en het type uitkretser in Q 204a.' [N 14, 34a; JG 1a, 1b; monogr.; add. uit N 14, 32a]
I-4
|
33982 |
draagriem |
hulp:
hę.lǝp (Q090p Mopertingen),
zadelhulp:
zǭlhø̜lp (Q090p Mopertingen)
|
Riem die op het lagere middengedeelte van het schoftzadel wordt gelegd en die twee lussen bevat die de berries van de kar ophouden. [JG 1b, 1c, 2a, 2b; N 13, 70]
I-10
|
34255 |
draaiende karnton |
draaivat:
drɛvǭt (Q090p Mopertingen)
|
De karnton wordt met een zwengel of een wiel zelf rondgedraaid. Deze ton, waarin de boter door draaien wordt gemaakt, draait zelf mee. Zie voor de fonetische documentatie van (boter) en (botter) het lemma ''boter'' (12.14) in deze aflevering. [N 12, 51, 56 en 58; L 1a-m; L 27, 30 en 69; JG 1a, 1b, 1d, 2c; Ge 22, 10, 26, 29, 34 en 37; A 7, 19; S 17; monogr.]
I-11
|
33848 |
draven |
draven:
drǭvǝ (Q090p Mopertingen)
|
In draf gaan, een actieve twee-tempogang, waarbij een diagonaal benenpaar gelijkmatig wordt opgeheven en weer neergezet, bijv. eerst linkervoorbeen en rechterachterbeen, daarna beide andere benen, met daartussen een zweefmoment. Zie afbeelding 9. [JG 1b; N 8, 81b en 81d]
I-9
|