32843 |
evenaar, tweespanszwenghout |
dwarsel:
dwi̯āsǝl (Q090p Mopertingen),
warsel:
wi̯asǝl (Q090p Mopertingen)
|
De balans of het dubbele zwenghout is het dwarse verbindingsstuk tussen een (zwaar) akkerwerktuig en de beide zwenghouten van een tweespan. Zie afb. 99. Bij de betrokken woordtypen hieronder is in (d)wars e.d. steeds de a als klinker aangehouden, ook al beantwoordt aan de dialectvarianten meestal een type met e (dwerg e.d.) of ee (dweers e.d.). Voor het ''...''-gedeelte van sommige varianten zij verwezen naar het lemma ''zwenghout''. De daar onderscheiden typen eegdhaam, eeghaam, eghaam en hun varianten zijn in dit lemma door ''eghaam'' resp. ''eghaam'' gesubstitueerd. [JG 1b + 1c + 1d + 2c; N 11, 34b; N 11A, 104; N 13, 87 add.; N 17, 69b add.; div.; monogr.]
I-2
|
32978 |
evene |
evie:
īǝ.vǝ (Q090p Mopertingen)
|
Avena strigosa Schreber. Schrale haver, lichte soort haver, waarvan de korrels niet zo groot worden als die van de Avena sativa L. (zie het lemma ''haver'', 1.2.5) en waarvan de teelt al in de vijftiger jaren in Limburg verdwenen was. In het eerste lid van de samenstelling ossehaver ligt het bijbegrip van iets van een mindere kwaliteit besloten; het staat dan ook tegenover paardehaver: de gewone haver. Zie voor de fonetische documentatie van het woord [haver] het lemma ''haver'' (1.2.5). Zie afbeelding 1, c. [JG 1a, 1b; L 35, 102; monogr.; add. uit A 2, 31]
I-4
|
22431 |
feest |
feest:
’t fees is imgange zonder litsje (Q090p Mopertingen)
|
Feest: het feest verliep, zonder dat er een lied werd gezongen. [ZND 46 (1946)]
III-3-2
|
21259 |
fietser |
fietser:
de twee fietsers kreesen den een den andere (Q090p Mopertingen)
|
De twee fietsers kruisen elkaar, [ZND 29 (1938)]
III-3-1
|
30800 |
flank |
flanken:
fla.ŋkǝ (Q090p Mopertingen),
zijden:
zɛi̯ǝ (Q090p Mopertingen)
|
Zijkanten van de buik tussen de achterste ribben en de heup. De flanken dienen kort, gesloten en gevuld te zijn. Zie afbeelding 2.32. [JG 1a, 1b; N 8, 12 en 32.10]
I-9
|
20838 |
flauw |
zoet:
ziet (Q090p Mopertingen)
|
meeps (flauw van smaak) [ZND 31 (1939)]
III-2-3
|
19288 |
flikflooien |
filou-en (< fr.):
ook materiaal znd 23, 55
finouwen (Q090p Mopertingen)
|
flikflooien [ZND 01 (1922)]
III-1-4
|
18021 |
fluim |
fluim:
[ontrondingsgebied -> fluim; *vlijm, flijm]
fleim (Q090p Mopertingen)
|
fluim [ZND 23 (1937)]
III-1-2
|
28760 |
fluweel, velours |
velours:
flūr (Q090p Mopertingen)
|
Weefsel met een bovenkant met rechtopstaande garenuiteinden, ontstaan door een bijzondere afwerking. De binding bestaat uit een grondweefsel, in effen of keper, waartussen draden, die over grotere afstanden los liggen. Door deze door te snijden en op te borstelen ontstaat een pluche-achtig haardek: pool. Door zacht ruwen wordt het ø̄pluizenø̄ bevorderd, waarna de pool op een bepaalde lengte wordt afgeschoren (Bonthond s.v. ø̄fluweelø̄. [N 62, 78; N 62, 75f; 59, 201; MW; L 1a-m; L 23, 57a; S 9; monogr.]
II-7
|
18289 |
fluwelen broek |
velours (fr.) broek:
n floere bruk (Q090p Mopertingen)
|
een fluwelen broek [ZND 23 (1937)]
III-1-3
|