e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Mopertingen

Overzicht

Gevonden: 1389
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
hazelnoot hazelnoot: hôzelnuët (Mopertingen) hazelnoot [ZND 26 (1937)] III-4-3
hees, schor hees: hèèsch (Mopertingen) hij is hees (zijn stem is weg) [ZND 26 (1937)] III-1-2
heet, hitsig lopetig: lēpətex (Mopertingen) heet, hitsig [Goossens 1b (1960)] III-2-1
heien damplanken inhouwen: damplaŋkǝn enhő̜wǝ (Mopertingen) Palen met behulp van een heitoestel in de grond slaan. [N 31, 5a; monogr.] II-9
heipalen damplanken: damplaŋkǝ (Mopertingen) De houten of betonnen palen die bij een paalfundering gebruikt worden. In L 321 waren de heipalen vervaardigd van de houtsoort 'pitchpine' ('petšpīnǝ') of 'grenen' ('grē̜nǝ'). [N 31, 4b; N 31, 4a; N 31, 5a] II-9
hen met kuikens kloekhen: klukhen (Mopertingen) Kip die rondloopt met kuikens. Zie afbeelding 9. [A 6, 1c; A 28, add.; L 22, 22; Gwn 5, 15 add.; NE II, 11; L B2, 320; R 3, 40; JG 1a, 1b, 2c; Vld.; monogr.] I-12
hengst hengst: hɛŋs (Mopertingen) Ongesneden mannelijk paard. [JG 1a, 1b; A 4, 2b; L 20, 2b; L 39, 42; L A1, 166; S 27; Wi 8; monogr.] I-9
hengstveulen hengsteveulen: hęŋstǝvīǝ.lǝ (Mopertingen) Het mannelijk jong van een paard. [JG 1a, 1b; N 8, 3a] I-9
herdershond schaapshond: šōpso.nt (Mopertingen) Hond van verschillend ras die door de herder wordt gebruikt ter bewaking van de schaapskudde. [N 7, 68; N 78, 21a; L 6, 30; JG 1a, 1b; monogr.] I-12
herdersschopje schepersschup: šēpǝršęp (Mopertingen) Schop, stok of staf waarmee de herder zand of steentjes naar de schapen werpt om ze in het gelid te houden. [N 18, 11; N 78, 10a; JG 1a, 1b; monogr.] I-12