e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Mopertingen

Overzicht

Gevonden: 1389

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
angel van bij of wesp angel: angel (Mopertingen) angel, van bij of wesp [ZND 32 (1939)] III-4-2
angelusklok engel des heren: den engel des heeren luid (Mopertingen) De angelusklok luidt. [ZND 32 (1939)] III-3-3
appel, algemeen appel: appel (Mopertingen, ... ) [ZND 01 (1922)] [ZND 26 (1937)] I-7
appelmoes appelmoes: appelmoes (Mopertingen) appelmoes [ZND 32 (1939)] III-2-3
appeltaartje appelvlaaitje: appelvlèke (Mopertingen) een klein appeltaartje, in de vorm van een halve maan [ZND 32 (1939)] III-2-3
aren lezen aren lezen: ǫrǝ lęzǝ (Mopertingen), oogsten: ǭstǝ (Mopertingen) Het oprapen en verzamelen van de achtergebleven aren op het veld. Het was vroeger gewoonte de aren die op het pasgemaaide en geoogste veld achterbleven, te laten liggen, zodat behoeftigen deze konden verzamelen. Het was een vorm van armenzorg. [N 15, 35; JG 1a, 1b, 1c, 2c; L 39, 40; Lu 3, 6; R [s], 31; R 3, 68; monogr.; add. uit A 23, 16.2] I-4
arend van de zeis ang: ãŋ (Mopertingen), haak: hǭk (Mopertingen) Het blad van de zeis loopt aan de zijde waar het met de steel verbonden is uit in een smal, vaak extra verstevigd, stukje staal, de arend, dat tegen de steel van de zeis aanligt en door middel van de zeisring daaraan wordt vastgemaakt. Aan het uiteinde is de arend voorzien van een nokje dat in een gat in de steel wordt gestoken of geslagen; soms zijn er twee dergelijke nokjes (vergelijk het woordtype dobbelang). Voor de hoek die de arend met het zeisblad maakt, en het belang hiervan voor een goede "voering" van de zeis, zie de algemene toelichting bij deze paragraaf. Zie afbeelding 5, nummer 1. [N 18, 68a; JG 1a, 1b; A 4, 28c; A 14, 1; L 20, 28c; L 45, 1; monogr.] I-3
armband armband: ermband (Mopertingen) armband (Fr> bracelet) [ZND 32 (1939)] III-1-3
arme mens arme mens: nen erme mins (Mopertingen) een arme mens [ZND 32 (1939)] III-3-1
armoede armoede: eremoei (Mopertingen) armoede [ZND 32 (1939)] III-3-1