30089 |
metselstenen bevochtigen |
nat maken:
nǭt mǭkǝ (Q090p Mopertingen)
|
Metselstenen nat spuiten. Om een goede aanhechting tussen mortel en steen te verkrijgen, worden metselstenen doorgaans een avond vóór het verwerken bevochtigd. Dit voorkomt dat de droge steen tijdens het metselen te veel water uit de mortel opneemt. [N 31, 13a]
II-9
|
29996 |
metselzand |
kiezel:
kīzǝl (Q090p Mopertingen)
|
Het zand dat bij de bereiding van mortel aan het bindmiddel, bijvoorbeeld kalk of cement, wordt toegevoegd. Doorgaans wordt gebruik gemaakt van rivierzand omdat dit scherp, schoon en ongelijk van korrelgrootte is. In Q 4 werd het zand doorgaans genoemd naar de plaats van herkomst. Ook de woordtypen 'brunssummmer zand' (Q 203), 'helchterse zand' (P 51), 'helchterse' (K 359) en 'lommelzand' (K 353, K 359, P 56) verwijzen naar plaatsen waar zand wordt of werd afgegraven. Zie voor het woordtype 'chape-zand' (L 364) het lemma 'Vloermortel'. [N 30, 36a; N 30, 36b; N 27, 47; L 42, 57; monogr.]
II-9
|
20123 |
miauwen |
miauwen:
miau.ə (Q090p Mopertingen)
|
miauwen [Goossens 1b (1960)]
III-2-1
|
17839 |
middagdutje doen |
de noen slapen:
de noen slaopen (Q090p Mopertingen)
|
Hoe noemt ge het wanneer iemand s middags wat gaat slapen ? [ZND 31 (1939)]
III-1-2
|
22478 |
middelste kegel |
non?:
[sic]
de nong (Q090p Mopertingen)
|
Hoe heet de middelste kegel in het kegelspel? [ZND 36 (1941)]
III-3-2
|
33785 |
middendeel van het paard |
romp:
ro.mp (Q090p Mopertingen)
|
De middel- of middenhand van het paard, in tegenstelling met ''voorste deel van het paard tot achter de voorbenen'' (3.1.3) en ''achterhand van het paard'' (3.3.14). [JG 1a, 1b; N 8, 12]
I-9
|
31586 |
middennaafbanden |
naafbanden:
nǭf˱bɛ̄n (Q090p Mopertingen)
|
De ijzeren banden om het brede gedeelte van de naaf, aan weerszijden van de spaken. Zie ook afb. 214 en de lemmata ɛmuilbandɛ en ɛachternaafbandɛ.' [N G, 43e; N 17, 60; JG 1a; JG 1b; L 39, 22 add.; monogr.; div.]
II-11
|
33094 |
mijt afdekken |
dekken:
dękǝ (Q090p Mopertingen)
|
De korenmijt van een dak voorzien. Zie de toelichting bij het lemma ''buitenstaande korenmijt'' (5.1.18). Bij besteken merkt Goossens in zijn materiaal op: "meer speciaal de grote band om de kop". [N 15, 45a; JG 1a, 1b, 2c; monogr.]
I-4
|
20406 |
minderjarig |
onmondig:
znd 31, 23a
onminneg (Q090p Mopertingen)
|
minderjarig [ZND 31 (1939)]
III-2-2
|
23271 |
misdienaar |
koraal (<lat.):
kraol (Q090p Mopertingen)
|
Hoe heet de jongen die de mis dient? [ZND 36 (1941)]
III-3-3
|