33492 |
peer, soorten |
peer:
peer (Q090p Mopertingen),
père (Q090p Mopertingen)
|
[ZND 21 (1936)] [ZND 31 (1939)]
I-7
|
34116 |
penis van de stier |
durenprik:
dīrǝprek (Q090p Mopertingen)
|
Mannelijk geslachtsorgaan. [JG 1a, 1b]
I-11
|
24856 |
perzikkruid |
reutsel:
rīǝ.tsǝl (Q090p Mopertingen)
|
Polygonum persicaria L. Zeer algemeen voorkomend onkruid op bouwland, in tuinen en wegbermen met zeer kleine roze bloempjes in de vorm van een aar, lancetvormige bladen met een zwarte vlek en roze-rode stengels. Het bloeit van juni tot de herfst. De lengte varieert van 20 tot 100 cm. Voor weie (wilgen) zie ook de toelichting bij het lemma Hanepoot. [JG 1b, 1c, 2c; A 60A, 56]
I-5
|
33568 |
peterselie |
peterselie:
pētərsē.li (Q090p Mopertingen)
|
[Goossens 1b (1960)]
I-7
|
33508 |
peul, dop (znw) |
schaal:
šōͅl (Q090p Mopertingen)
|
[Goossens 1b (1960)]
I-7
|
33522 |
peulen, doppen (ww.) |
peulen:
pōlə (Q090p Mopertingen)
|
[Goossens 1b (1960)]
I-7
|
33569 |
peulerwten |
met de schaal:
mətə šōͅl (Q090p Mopertingen),
schaalerwten:
šōͅlēͅ.rtə (Q090p Mopertingen)
|
[Goossens 1b (1960)]
I-7
|
18806 |
piekeren |
prakkiseren:
he zit doa alteed te prakkəzèrən (Q090p Mopertingen)
|
hij zat daar altijd te mijmeren (onder "mijmeren"verstaan we hier: over zijn zorgen zitten te denken, te piekeren, te prakkezeren) [ZND 39 (1942)]
III-1-4
|
33033 |
pikkeling, zwad met een slag afgepikt |
inzicht:
inzicht (Q090p Mopertingen),
slag:
slǭx (Q090p Mopertingen)
|
Hoeveelheid graan die men met één slag afpikt; vergelijk het lemma ''zwad, houw'' (3.1.4) in aflevering I.3. De enqu√™tes van Goossens hebben voor dit begrip niet veel opgaven opgeleverd; de vraag uit N 15, 16 levert slechts indirect materiaal op voor het begrip "pikkeling". Zie de algemene toelichting bij deze paragraaf.' [A 23, 16.1a; L 48, 34.1a; Lu 1, 16.1a; Lu 2, 34.1a; monogr.; add. uit N 15, 16e; JG 1a, 1b, 1c, 2c]
I-4
|
22734 |
plankmis |
plankmis:
plankmis (Q090p Mopertingen)
|
In vele streken moet de kegelbal een in de grond bevestigde plank raken, wanneer de speler hem wegslingert; wat wordt er gezegd wanneer de speler de plank mist (b.v. de bal er over heen werpt)? [ZND 36 (1941)]
III-3-2
|