32326 |
bom, spon |
spond:
špō.nt (Q252p Moresnet)
|
De houten stop die ter afsluiting in het spongat wordt geslagen of geschroefd. Volgens de respondenten uit Gulpen (Q 203), Rothem (Q 99*) en Klimmen (Q 111) werd onder de bom eerst nog een lap gelegd. Die werd sponlap (Q 99*: šponlap) of sponlapje (Q 111: šponlɛpkǝ) genoemd. Zie ook het lemma ɛsponɛ in wld II.2, pag. 44.' [A 36, 3b; N 6, 4 add.; N E, 48a add.; L 7, 28 add.; monogr.]
II-12
|
24125 |
bonte specht, specht |
bontspecht:
bŏ.ntšpeͅ.x (Q252p Moresnet)
|
specht, bonte ~ (23 / 14,5 zwart-wit; grote soort is vrij gewoon, kleine soort zeldzaam [N 09 (1961)]
III-4-1
|
22552 |
boog |
pijlboog:
pielbog (Q252p Moresnet)
|
Hoe heet een boog dien de kinderen maken van een buigbaren stok en een koord? [ZND 32 (1939)]
III-3-2
|
24472 |
boom (alg.) |
buim (mv.):
böm mv (Q252p Moresnet)
|
boom [Heem 13.5-6 (1969)]
III-4-3
|
24130 |
boomvalk |
boomvalk:
bóͅ.mva͂.lək (Q252p Moresnet)
|
valk: boomvalk (38 zomervogel met zeer lange spitse vleugels, zwarte pet en knevels, rossige broek; jaagt snel hoog in de licht; is niet algemeen; broedt in alleenstaande bomen [N 09 (1961)]
III-4-1
|
34565 |
boomwagen |
trikebale (wa):
trɛk˱bal (Q252p Moresnet)
|
Een kar die bestaat uit twee grote wielen, een as en een lange dissel. Deze kar wordt gebruikt om bomen en andere lange, zware voorwerpen te vervoeren, die men onder de as met een ketting bevestigt. De as tussen de wielen is niet recht, maar als een halve cirkel naar boven gebogen. De boomstam wordt boven in de halve cirkel opgehangen. De boomwagen wordt meestal door twee paarden.getrokken. In het grootste deel van Belgisch Limburg gebruikt men voor de boomwagen een benaming die tot het woordtype huurst kan worden herkend (zie Verstegen 1940). Omdat dit type zoveel vervormingen kende, is het hieronder opgesplitst in drie ondertypes (huts, uts, nuts). [N 17, 6 + 15b; N G, 51; N 50, 12b; JG 1d; L 1a-m; L 14, 20; L 32, 83; monogr.]
I-13
|
33280 |
boon, algemeen |
boon:
bo:nə (pl) (Q252p Moresnet)
|
I-7
|
33814 |
boosaardig paard |
prij:
pri (Q252p Moresnet)
|
Onbetrouwbare paard dat onverwachts slaat en bijt. Gewoonlijk legt het daarbij de oren in de nek en laat het wit van zijn ogen zien. [JG 1a; N 8, 62o]
I-9
|
26141 |
borst |
borstknook:
brosknǭǝk (Q252p Moresnet)
|
Zie afbeelding 2.19. [JG, 1b; N 8, 32.2]
I-9
|
17578 |
borstelig haar |
wortelenhaar:
woͅtələ hōͅ:r (Q252p Moresnet)
|
borstelig haar (stekkerhaar, pinhoor] [N 10 (1961)]
III-1-1
|