20807 |
braadworst |
braadworst:
broͅ.two͂ͅə.š (Q252p Moresnet)
|
braadworst [N 06 (1960)]
III-2-3
|
18953 |
braaf |
braaf:
’ch weĕl ’ns zieë of-ste braaf zuls zieë (Q252p Moresnet)
|
Ik wil eens zien of (dat) ge braaf zult zijn ! [ZND 46 (1946)]
III-1-4
|
24132 |
braamsluiper |
grijsje:
gri‧s.kə (Q252p Moresnet)
|
braamsluiper (13 grauwbruin; graag in doornheggen; maakt doorzichtig sprietjesnest; zang begint met heel zacht muizegepiep en eindigt luider [juul-juul-juul-juul] [N 09 (1961)]
III-4-1
|
24474 |
braamstruik |
bramenstruik:
brieèmestroek (Q252p Moresnet)
|
braam (struik) [ZND 32 (1939)]
III-4-3
|
18034 |
braken |
gobbelen:
jøb.ələ (Q252p Moresnet),
kotsen:
ko.tsə (Q252p Moresnet),
zich braken:
ze.x br(tm)ə.kə (Q252p Moresnet)
|
overgeven, vomeren [speuwe, spaven, kitse, kotse, kalve, kalvere] [N 10 (1961)]
III-1-2
|
24475 |
brem |
morelboeren:
moerlboere (Q252p Moresnet)
|
brem: lage heester met gele zijstandige bloemen, die in de heide of ok langs spoorbanen groeit; fr. genêt; lat. genista [ZND 32 (1939)]
III-4-3
|
33752 |
breukhengst |
gebroken hengst:
gǝbrǭǝkǝ heŋs (Q252p Moresnet)
|
Een hengst waarbij door het castreren een darmuitstulping optreedt. [N 8, 61c]
I-9
|
33840 |
briesen |
snorken:
šnǝkǝ (Q252p Moresnet)
|
Proestend, snuivend of blazend geluid met neus en lippen maken. [JG 1a, 1b; L 1, a-m; L 22, 21; N 8, 66 en 67; S 5]
I-9
|
33900 |
brokkelhoef |
sprokke voeten:
šprǫkǝ vø̄t (Q252p Moresnet),
weke voeten:
wɛ̄kǝ vø̄t (Q252p Moresnet)
|
Een hoef met wanden die zeer bros zijn en gemakkelijk afbrokkelen. In de hoornwand zijn kloven. Als het paard moet beslagen worden, is het moeilijk de ijzers goed vast te nagelen. [N 8, 90u]
I-9
|
33864 |
bronstig, van merries |
hengstig:
heŋstex (Q252p Moresnet),
rossig:
rø̄sǝx (Q252p Moresnet)
|
Geslachtsdrift vertonend, gezegd van merries. Een hengstige merrie reageert op de aanwezigheid van de hengst met het optillen van de staart. Ze neemt herhaaldelijk een urirende houding aan, waarbij kleine hoeveelheden urine worden geloosd, terwijl de clitorisch ritmisch naar buiten wordt geperst. Bij de afwezigheid van de hengst zijn deze symptomen minder duidelijk of soms geheel afwezig. [JG 1a, 1b, 1c, 2c; N 8, 42a en 44; N 8A, 2; monogr.]
I-9
|