e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Moresnet

Overzicht

Gevonden: 622

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
braadworst braadworst: broͅ.two͂ͅə.š (Moresnet) braadworst [N 06 (1960)] III-2-3
braaf braaf: ’ch weĕl ’ns zieë of-ste braaf zuls zieë (Moresnet) Ik wil eens zien of (dat) ge braaf zult zijn ! [ZND 46 (1946)] III-1-4
braamsluiper grijsje: gri‧s.kə (Moresnet) braamsluiper (13 grauwbruin; graag in doornheggen; maakt doorzichtig sprietjesnest; zang begint met heel zacht muizegepiep en eindigt luider [juul-juul-juul-juul] [N 09 (1961)] III-4-1
braamstruik bramenstruik: brieèmestroek (Moresnet) braam (struik) [ZND 32 (1939)] III-4-3
braken gobbelen: jøb.ələ (Moresnet), kotsen: ko.tsə (Moresnet), zich braken: ze.x br(tm)ə.kə (Moresnet) overgeven, vomeren [speuwe, spaven, kitse, kotse, kalve, kalvere] [N 10 (1961)] III-1-2
brem morelboeren: moerlboere (Moresnet) brem: lage heester met gele zijstandige bloemen, die in de heide of ok langs spoorbanen groeit; fr. genêt; lat. genista [ZND 32 (1939)] III-4-3
breukhengst gebroken hengst: gǝbrǭǝkǝ heŋs (Moresnet) Een hengst waarbij door het castreren een darmuitstulping optreedt. [N 8, 61c] I-9
briesen snorken: šnǝkǝ (Moresnet) Proestend, snuivend of blazend geluid met neus en lippen maken. [JG 1a, 1b; L 1, a-m; L 22, 21; N 8, 66 en 67; S 5] I-9
brokkelhoef sprokke voeten: šprǫkǝ vø̄t (Moresnet), weke voeten: wɛ̄kǝ vø̄t (Moresnet) Een hoef met wanden die zeer bros zijn en gemakkelijk afbrokkelen. In de hoornwand zijn kloven. Als het paard moet beslagen worden, is het moeilijk de ijzers goed vast te nagelen. [N 8, 90u] I-9
bronstig, van merries hengstig: heŋstex (Moresnet), rossig: rø̄sǝx (Moresnet) Geslachtsdrift vertonend, gezegd van merries. Een hengstige merrie reageert op de aanwezigheid van de hengst met het optillen van de staart. Ze neemt herhaaldelijk een urirende houding aan, waarbij kleine hoeveelheden urine worden geloosd, terwijl de clitorisch ritmisch naar buiten wordt geperst. Bij de afwezigheid van de hengst zijn deze symptomen minder duidelijk of soms geheel afwezig. [JG 1a, 1b, 1c, 2c; N 8, 42a en 44; N 8A, 2; monogr.] I-9