28694 |
sikkel |
zikkel:
ziǝ.kǝl (Q252p Moresnet)
|
Werktuig in de vorm van een halve cirkel met een korte steel dat gebruikt wordt om gras en soms ook wel graan te maaien. In Noord Ned. Limburg is herhaaldelijk opgemerkt: "zelden in handen van boeren ... het is een typisch vrouwengereedschap" (L 270). [N 11, 88; N 18, 79; JG 1a, 1b, 2c; A 4, 28 en 28a; A 14, 7 en 11; A 23, 16.2; L 20, 28; L 42, 46; L 45, 11; Lu 1, 16.2; NE 2, 1; Wi 51; monogr.; add. uit N Q, 11c]
I-5
|
33550 |
sla, algemeen |
krop:
kroͅ.p (Q252p Moresnet),
salade:
šlāt (Q252p Moresnet)
|
krop sla
I-7
|
17744 |
slaap |
slaap:
šlōͅ:p (Q252p Moresnet)
|
slaap [N 10b (1961)]
III-1-1
|
33751 |
slecht gesneden hengst |
klophengst:
klǫpheŋs (Q252p Moresnet)
|
Bij de piet is slechts één teelbal uitgesneden; men kan daarom spreken van een halfgelubde hengst. Bij de klophengst zijn één of beide zaadballen niet uit de buikholte ingedaald; hij mag niet voor de kweek gebruikt worden, omdat dit erfelijk is, en wordt door het verbrijzelen der teelballen met een houten hamer ongeschikt gemaakt tot de voortteling. Wie veel fokmerries bezit, gebruikt wel eens een klophengst om uit te proberen of de merries hengstig zijn en alzo de kostbare dekhengsten te sparen. [JG 1a, 1b; N 8, 20, 61a en 61b; monogr.]
I-9
|
33815 |
slecht paard |
(een) gemene:
jǝmenǝ (Q252p Moresnet)
|
Er is weinig betekenisverschil met het vorige lemma. In vraag 62j werd het woord schend(meer) gesuggereerd. Dit is dan ook dominant, terwijl de overige antwoorden meestal ook in een ander lemma ondergebracht kunnen worden. [N 8, 62j]
I-9
|
33828 |
slecht van bouw |
kreupel:
krø̄pǝl (Q252p Moresnet),
schraag:
šrāx (Q252p Moresnet),
schrankel:
šrāŋkǝl (Q252p Moresnet)
|
De antwoorden van de correspondenten doelen vooral op een hol paard met ingevallen flanken en uitstekende heupen. Vgl. het lemma ''harmonisch van bouw'' (4.3.1). [N 8, 62k, 62l en 78a]
I-9
|
17899 |
slepen |
slepen:
šlē̜ ̝pǝ, šlē ̞pǝ (Q252p Moresnet)
|
De in dit lemma bijeengebrachte termen betreffen het bewerken van de akker met een sleep, om de grond gelijk te trekken, aardkluiten te verbrijzelen of fijn zaad in de grond te werken, alsmede het slepen van weiland, om mestplakken en molshopen te verbreiden en/of gestrooide mest over de grasmat uit te strijken. Hoe de hieronder voorkomende vormen ''eg'' + ''eg'' en ''eggen'' + ''eggen'' verstaan moeten worden, is aangegeven in de lemmata ''eg'' en ''eggen''. [JG 1a + 1b + 1c; N 11, 81 + 85; N 11A, 173c + 180; S 33; L 6, 66; div.; monogr.]
I-2
|
17695 |
slokdarm |
gorgel:
jør.əjəl (Q252p Moresnet)
|
slokdarm [krop, gorgel] [N 10 (1961)]
III-1-1
|
17577 |
sluik haar |
draadhaar:
drōͅ:thōͅ:r (Q252p Moresnet)
|
recht, sluik haar [N 10 (1961)]
III-1-1
|
17836 |
sluimeren |
doezelen:
duz.ələ (Q252p Moresnet)
|
sluimeren [drooze, knikkebolle] [N 10 (1961)]
III-1-2
|