17741 |
smaak |
smaak:
šmâ.k (Q252p Moresnet, ...
Q252p Moresnet)
|
smaak: het spek heeft een ranzige smaak [N 10 (1961)] || smaak: mijn smaak is bedorven door die rotte appel [N 10 (1961)]
III-1-1
|
19040 |
snikken |
snuiven:
šnuv.ə (Q252p Moresnet)
|
snikken [snoffe] [N 10 (1961)]
III-1-4
|
17841 |
snurken |
snurken:
šnő.rəkə (Q252p Moresnet)
|
snurken [snorke, ronke] [N 10 (1961)]
III-1-2
|
21289 |
soldaten |
soldaten:
de saldote mote gröte (Q252p Moresnet)
|
De soldaten moeten groeten (met de hand aan de muts) [ZND 32 (1939)]
III-3-1
|
32750 |
spade, spitschop |
schup:
šø̄ ̞.p (Q252p Moresnet)
|
Een schop met een vlak blad, dat min of meer in het verlengde van de steel geplaatst is. Deze schop wordt gebezigd voor het omspitten van de wendakkerhoeken, een lapje grond, de tuin e.d. Al naar gelang de streek en de ervaring is het blad van de spade hartvormig, trapeziumvormig of rechthoekig. Voor het tweede lid van de varianten van samenstellingen zie men het simplex schup verderop in het lemma. [N 11A, 147; N 18, 1 + 2 + 5 + 14; JG 1a + lb; L 7, 15; L 42, 40; Wi 5; Gwn 8, 2; GV, K 7; monogr.; div.]
I-1
|
33904 |
spat |
koespat:
kōšpat (Q252p Moresnet),
spat:
špat (Q252p Moresnet)
|
Er zijn verschillende soorten spat. Een beenwoekering aan de voorknie, soms ter grootte van een vuist, noemt men voorkniespat, een harde verdikking aan de onder- of binnenzijde van het spronggewricht spat. De ziekte is ongeneeslijk en veroorzaakt veelal kreupelheid. Zie ook het lemma ''bolspat'' (7.27). Zie afbeelding 19. [A 48A, 54f; N 8, 90d, 90f, 90g en 90j]
I-9
|
17694 |
speeksel uitspuwen |
spijen:
špøj.ə (Q252p Moresnet)
|
spuwen: speeksel uitspuwen [spiertse, spaowe, tuffe, spuige, speken] [N 10 (1961)]
III-1-1
|
20165 |
spenen |
spenen:
spiǝnǝ (Q252p Moresnet)
|
Het veulen het zuigen ontwennen. [JG 1a, 1b; N 8, 59]
I-9
|
24247 |
sperwer |
duivenstoter:
(du‧v.ə)šty‧ə.tər (Q252p Moresnet)
|
sperwer / havik (35 / 55 vrij ronde vleugels en lage staart; gestreepte onderkant, gele ogen; komen onverwachts laag aanvliegen en grijpen dan de verraste prooi; de kleine soort vaak op trek; s winters ook in stad en dorp; de grote broedt zeldzaam in g [N 09 (1961)]
III-4-1
|
17569 |
spier |
muskel (du.):
mu.skəl (Q252p Moresnet)
|
pees, spier [N 10 (1961)]
III-1-1
|