21093 |
stroef |
sleeuw:
šlīə (Q252p Moresnet)
|
Stroef, gezegd van de tanden (b.v. na het eten van een zure appel) [N 10B (zj)]
III-2-3
|
33856 |
strompelend lopen bij het aantrekken |
(zich) niet houden:
nēt hǫu̯ǝ (Q252p Moresnet),
rutsen:
røtšǝ (Q252p Moresnet)
|
[N 8, 62k, 73, 79 en 80]
I-9
|
22041 |
strooisel |
strooisel:
štrø.sǝl (Q252p Moresnet),
štrø.tsǝl (Q252p Moresnet)
|
Dat wat in de stal onder het vee wordt gestrooid. Dat kan vers stro zijn maar ook gehakt stro of afval na het wannen van gedorst graan. Verder gebruikte men bladeren uit hagen, eiken- en beukenbos en loof van struiken eveneens als strooisel. [N 6, 10; L 7, 61b; JG 1a, 1b, 2b-1 add.; N 18, 41 add.; monogr.]
I-11
|
17735 |
suizen van de oren |
suizen:
də uə.rə sū:zə (Q252p Moresnet)
|
suizen van de oren [toewte, fluite] [N 10 (1961)]
III-1-1
|
19667 |
tafel |
tafel:
tōfəl (Q252p Moresnet)
|
de tafel afvagen [ZND 32 (1939)]
III-2-1
|
33777 |
tand, tanden |
tanden:
teŋ (Q252p Moresnet),
tęŋ (Q252p Moresnet)
|
Achter het codenummer van de plaats is de meervoudsvorm vermeld. Voor een aantal plaatsen beschikken wij evenwel alleen over de enkel- of meervoudsvorm; deze laatste citeren wij als eerste. [JG 1a, 1b; N 8, 17]
I-9
|
17622 |
tandvlees |
tandvlees:
ta͂.ntfl(tm)i.š (Q252p Moresnet)
|
tandvlees [bibbletjes, bibbertjes] [N 10 (1961)]
III-1-1
|
33793 |
teelballen, testes |
peuls (mv):
pøls (Q252p Moresnet
[(ballen)]
)
|
[JG 1b; N 8, 36, 37a, 37b, 37c en 38]
I-9
|
33794 |
teelzak |
buidel:
byl (Q252p Moresnet)
|
[JG 1a, 1b; N 8, 36, 37a, 37b en 38]
I-9
|
17680 |
teen |
teen:
tiə.n (Q252p Moresnet)
|
teen [N 10b (1961)]
III-1-1
|