21043 |
honing |
honig:
honig (P181p Muizen)
|
Produkt door de bijen uit bloemvocht of nectar bereid en afgezet in de cellen van de raten. Honing is een zoete stof die door mensen als voedingsmiddel wordt gebruikt. [N 63, 43b; N 63, 111; L 1a-m; L 35, 105; S 14; S 38, JG 1a+1b; JG 2b-5; Ge 37, 128; A 9, 8; monogr.]
II-6
|
18059 |
hoofdpijn |
pijn zijn kop:
pijn menne kop (P181p Muizen)
|
ik heb hoofdpijn [ZND 34 (1940)]
III-1-2
|
23277 |
hoogmis |
hoge mis:
də hu:gəmis (P181p Muizen),
tweede mis:
də twidə mis (P181p Muizen)
|
hoogmis [RND]
III-3-3
|
22164 |
hooi |
hooi:
hui̯ (P181p Muizen),
hū (P181p Muizen)
|
Gemaaid en op het veld drogend of gedroogd gras. In de klankkaart is de klankkleur (eerst velair, dan palataal) en de lengte van de klinker aangegeven; korte klinkers hebben een toevoeging aan het symbool. De aan- en afwezigheid van de j-klank is niet in kaart gebracht, maar uit de varianten in het lemma zelf af te lezen; per aangegeven klankkleur en lengte staan steeds de diftongen vooraan. Wanneer er meer dan één variant voor een plaats was opgegeven, is bij voorkeur het materiaal van de mondelinge enquêtes in kaart gebracht. [N 7, 58; N 14, 88b en 128a; JG 1a, 1b; A 10, 17 en 20; A 16, 1-4; L 1 a-m; L 27, 17; L 34, 70; L 38, 35-36; RND 122; Wi 52; S 14; R (s]
I-3
|
32919 |
hooi keren |
draaien:
drē̜ǝ (P181p Muizen)
|
Als het gespreide gras aan de bovenkant droog is, wordt het omgedraaid. Dit gebeurde met de hooihark (voornamelijk in het noorden van Nederlands Limburg) of met de schudgaffel (voornamelijk in centraal en zuidelijk Limburg). Het voorwerp van de overgankelijke werkwoorden is steeds: hooi of gras. [N 14, 99; N 4.1 add.; JG 1a, 1b, 2c; A 34, 2; L 34, 70; monogr.]
I-3
|
32925 |
hoop, tussen heukeling en opper |
hopper:
hǫpǝr (P181p Muizen)
|
De middelgrote hoop, doorgaans één meter hoog, waarop het bijna droge hooi wordt gezet, voordat het tot grote hopen worden bijeengewerkt. [N 14, 108; A 16, 3; A 42, 20d]
I-3
|
19675 |
hor |
rooster:
ry(3)̄stər (P181p Muizen)
|
een scherm van groenen metaaldraad, dat voor de open ramen wordt geplaatst om vliegen, enz. buiten te houden [ZND 35 (1941)]
III-2-1
|
31803 |
houtsplinter |
splinter:
splę ̝ntǝr (P181p Muizen)
|
Afgesprongen of afgeslagen klein stukje hout. [N 55, 188a-b; RND 6; L monogr.; monogr.]
II-12
|
19693 |
huis, woning |
huis:
hās (P181p Muizen)
|
huis [ZND 34 (1940)]
III-2-1
|
19089 |
iemand uitschelden |
verwijten:
iemand verwijte (P181p Muizen)
|
Op iem. schelden, iem. uitschelden. Geef de gemeenzame uitdrukkingen op en zet tussen twee haakjes welke als "gemeen"of "plat"beschouwd worden. [ZND 34 (1940)]
III-1-4
|