24360 |
ongedierte, algemeen |
insecten:
insec (P181p Muizen)
|
ongedierte [ZND 40 (1942)]
III-4-2
|
20581 |
ontbijt |
ontbijt:
onbijt (P181p Muizen)
|
de eerste maaltijd van de dag [ZND 40 (1942)]
III-2-3
|
20814 |
ontbijtkoek, peperkoek |
peperkoek:
peperkoek (P181p Muizen)
|
peperkoek [ZND 40 (1942)]
III-2-3
|
17595 |
ooglid |
ooglid:
oegleed (P181p Muizen)
|
een ooglid, de oogleden (deksel van het oog) [ZND 34 (1940)]
III-1-1
|
33023 |
oogst -opbrengst |
oogst:
ōst (P181p Muizen)
|
Oogst in de betekenis van "een goede oogst" of "de oogst staat er goed voor"; het tweede deel van deze laatste uitdrukking is ondergebracht in het volgende lemma. Voor de fonetische documentatie van de woordtypen [oogst], [bouw] en [bouwt], zie het lemma ''oogst -werkzaamheden'' (4.1.2); de in dit lemma gedocumenteerde varianten van oogst komen daar ofwel in het geheel niet voor, ofwel (soms) als een wezenlijk andere variant. [N 15, 11; L 5, 29; L 39, 39; S 27; monogr.; add. uit N 15, 10 en12]
I-4
|
33486 |
oogstappel |
oogstappel:
oostappel (P181p Muizen)
|
[ZND 40 (1942)]
I-7
|
33021 |
oogsten |
oogsten:
ōstǝn (P181p Muizen)
|
De algemene benaming voor het geheel van werkzaamheden in de oogsttijd; het werkwoord. In Belgisch Limburg is de oorsponkelijke betekenis van oogsten "naoogsten, aren lezen", zie het lemma ''aren lezen'' (5.2.4). Bij het woordtype oogsten zijn de varianten eerst naar de klankkleur van de klinker, en daarbinnen op de medeklinkercluster (wegval) geordend. [L 40, 8; Wi 43; monogr.; add. uit N 15, 7]
I-4
|
17757 |
oor |
oor:
u:ərə (P181p Muizen)
|
oren [RND]
III-1-1
|
18237 |
oorring |
oorring:
e paar oorrengen (P181p Muizen)
|
een paar oorringen [ZND 40 (1942)]
III-1-3
|