21445 |
uitschelden |
verwijten:
iemand verwijte (P181p Muizen)
|
Op iem. schelden, iem. uitschelden. Geef de gemeenzame uitdrukkingen op en zet tussen twee haakjes welke als "gemeen"of "plat"beschouwd worden. [ZND 34 (1940)]
III-3-1
|
34061 |
vaars |
vaars:
vi̯as (P181p Muizen)
|
Jonge koe van ongeveer twee jaar die nog geen kalf heeft gehad of voor de eerste maal kalft. [JG 1a, 1b; A 2, 38; A 4, 11; Gwn V, 6; L 8, 27; L 20, 11; R 3, 37; S 38 en 49; Wi 16; monogr.; add. uit N 3A, 20]
I-11
|
22648 |
vastenavond |
vastenavond:
vastənu:vət (P181p Muizen)
|
vastenavond [RND]
III-3-2
|
21284 |
vechten |
vechten:
fɛxtə (P181p Muizen)
|
Hij deed geheel de wereld vechten. [RND]
III-3-1
|
19431 |
vegen, keren |
borstelen:
boͅstələ (P181p Muizen)
|
de vloer vegen, keren (zonder water) [ZND 34 (1940)]
III-2-1
|
17924 |
verfrommelen |
verfrommelen:
verfroemele (P181p Muizen)
|
(papier) frommelen, verfrommelen [ZND 35 (1941)]
III-1-2
|
24614 |
vergeet-mij-nietje |
vergeet-me-nietje:
verget mig nike (P181p Muizen)
|
vergeet-mij-nietje [ZND 40 (1942)]
III-4-3
|
18074 |
verkouden |
verkoud:
ich ben verkaat (P181p Muizen)
|
ik ben verkouden [ZND 34 (1940)]
III-1-2
|
18080 |
verkoudheid |
kou:
je zult eene ka pakken (P181p Muizen)
|
ge zult een kou vatten [ZND 34 (1940)]
III-1-2
|
34290 |
vertuieren |
tuieren:
tø̄rǝn (P181p Muizen)
|
Het verplaatsen van het vee, telkens wanneer een stuk wei is afgegraasd. [L 40, 21b; monogr.]
I-11
|